Ja, ik wil

Ter gelegenheid van het verschijnen van het boek Ja, ik wil! Verliefd, verloofd, en getrouwd in Amsterdam, 1580-1810 van René van Weeren en Tine De Moor bij uitgeverij Prometheus vond op 29 maart 2019 een symposium plaats in de Koningszaal van het Stadsarchief Amsterdam. Tijdens dit symposium stonden twee aspecten van het Ja, ik wil!-project centraal. In het ochtendprogramma werd dieper ingegaan op de rol die burgers hadden in het Ja, ik wil!-project en andere ‘citizen science’ projecten. In het middagprogramma werd inhoudelijk ingegaan op de onderzoeksresultaten uit het project.

Citizen Science

Bij ‘citizen science’ werken onderzoekers samen met wetenschappers en vrijwilligers, met name (maar niet alleen) om de kansen van wetenschappelijke data te vergroten en om uitkomsten uit wetenschappelijke projecten toegankelijk te maken voor een groter publiek. Onderzoek naar dit soort projecten heeft uitgewezen dat doelgroepenselectie nuttig is omdat niet iedereen is geïnteresseerd en daarnaast niet ieders bijdrage evenredig is. Het is belangrijk om te realiseren dat dat niet erg is. Slechts een kleine harde kern vrijwilligers doet vaak het merendeel van het werk.

Tine de Moor

Omdat vaak ook van een afstand met een grote gevarieerde groep mensen wordt samengewerkt is het van groot belang om de taakstelling duidelijk te omschrijven, maar nog belangrijker om goed te communiceren vooraf, tijdens en achteraf. Bij dit communiceren gaat het om meer dan het overdragen van kennis en interactie, maar vooral ook om de dialoog met en waardering van vrijwilligers. En uit de praktijk blijkt de materiële beloning nauwelijks van belang, maar de immateriële beloning des te meer. Hierbij kun je denken aan waardering als erkenning als amateur-wetenschapper, maar ook aan het ontdekken van bijzondere vondsten en het willen bijleren en beter begrijpen van het wetenschappelijk onderzoek.

Ondertrouwregisters

René van Weeren

Waar in de ochtend de focus lag op het werken met vrijwilligers, stonden in de middag de uitkomsten uit het vrijwilligersproject Ja, ik wil van de onderzoeksgroep ‘Institutions for Collective Action’ van de Universiteit Utrecht centraal. Maar wat is er nu eigenlijk gedaan bij Ja, ik wil? In dit project zijn de ondertrouwregisters uit Amsterdam (1578-1811) geïndexeerd, maar waarom eigenlijk en wat staat er dan op die registers dat interessant genoeg is om over te nemen? Ondertrouwregisters zijn vooraankondigingen van huwelijken die minimaal drie zondagen voor het huwelijk gebeurden. Voor het project zijn 82.000 scans met ondertrouwregisters uit de periode 1578-1811 geïndexeerd. Dat zijn maar liefst 465.000 registraties, daarvan is zo’n twintig procent van de inschrijvingen geïndexeerd; 90.000 inschrijvingen van zo’n 180.000 individuen. Dit alles gebeurde in het tijdsbestek van twee jaar (2 februari 2014 – 1 maart 2016) met zo’n vijfhonderd vrijwilligers waarvan een harde kern van dertig mannen en vrouwen het meeste werk heeft verricht. De gegevens die in het project zijn geïndexeerd konden vervolgens gebruikt worden voor wetenschappelijk onderzoek naar huwelijkspatronen, huwelijksleeftijden, economische ontwikkelingen en vele andere onderwerpen.

Anita Boele

Zo zijn de ondertrouwregisters een interessante bron bij onderzoek naar de oorsprong van het moderne westerse huwelijk. De Moor wees op een aantal opmerkelijke verschillen tussen de huwelijkspatronen en Zuid en West Europa. Zo werd duidelijk dat er in West Europa later wordt getrouwd, de huwelijken over het algemeen tot stand komen door consensus – oftewel eigen keuze. Daarnaast is er sprake van neolocaliteit, dit betekent dat de echtparen niet bij hun ouders inwonen, maar een eigen woning zoeken. Tot slot is het leeftijdsverschil tussen mannen en vrouwen binnen het huwelijk in West Europa beperkt. Als verklaring voor deze West Europese huwelijks patronen ging De Moor in op drie factoren die meespeelde. Allereerst de ideologische factor. De factor ging met name in op de betekenis van de kerk. In West Europa hing dit vaak samen met de waarden van de Katholieke Kerk. Zo is in Europa een huwelijk over het algemeen een contract tussen individuen, waar het in Azië vaak een contract tussen families is. Een tweede factor was het sociaal economische aspect. Dit legde de nadruk op het feit dat vrouwen in West Europa meer participeerden aan de arbeidsmarkt, waardoor al gemakkelijker een afstand werd gecreëerd tussen het ouderlijk huis en onafhankelijkheid werd opgebouwd. Tot slot was er aandacht voor het erfrechtsysteem. In West Europa is er met name sprake van bruidsgiften, waar er in Zuid Europa veel bruidsschatten zijn. Daarbij dragen vrouwen in West Europa meer bij aan het huishouden en kunnen daardoor ook aanspraak maken op een deel, waardoor ze zelfstandiger zijn.

Wat wordt er nog meer uit de gegevens gehaald? Op basis van het zetten van een eigen handtekening op de ondertrouwregisters wordt de geletterdheid van de toekomstige bruiden en bruidegoms gemeten. Ook worden de beroepen geïndexeerd die voor verschillende onderzoeken naar Amsterdam interessant kunnen zijn. Daarnaast wordt informatie verzameld over de huwelijksleeftijd (vrouwen 24,5-27,3, mannen 25,6-29,5), het relatief kleine leeftijdsverschil tussen mannen en vrouwen, de mate waarin partners voor het huwelijk samenwoonden, etc. Opvallend is het feit dat uit de tot nu toe verzamelde gegevens blijkt dat zo’n 20-25% van de partners al voor het huwelijk samenwoont. Hierbij moet als kanttekening worden gezegd dat ten tijde van de Pest er een afwijkend patroon te zien is, namelijk dat het leeftijdsverschil tussen partners groter was en zij vaak ook niet voorafgaand aan het huwelijk samenwoonden.

Vera Weterings