ISBN: 978 90 5826 915 7
Paperback, met afbeeldingen in zwart/wit, kaarten, namenregister, verklarende woordenlijst, lijst van keizers, bibliografie en notenapparaat
301 pagina’s
€ 27,50
Barbaren in een bijrol
Het is misschien wel de meest gestelde vraag in het historiografisch onderzoek naar de Oudheid, en tevens het onderwerp van dit boek van historicus Jeroen Wijnendaele: Waarom en waaraan ging het Romeinse Rijk in het Westen ten onder? Nu haast Wijnendaele zich na deze vraagstelling direct om aan te geven dat de hele suggestie van een ‘ondergang’ van het West-Romeinse Rijk een kunstmatige is. Het hele idee van een waterscheiding die de afzetting van kindkeizer Romulus Augustus door de ‘barbaarse koning’ Odoacer in 476 n.Chr. vormt, was niet meer dan een gekunstelde uitvinding van latere humanistische en Romantische geschiedschrijvers en werd door tijdgenoten niet als zodanig herkend.
Het is lovenswaardig dat Wijnendaele zijn werk deels rechtvaardigt door te wijzen op de weinige academische publicaties die heden ten dage nog te raadplegen zijn in de Nederlandse taal. Een belangrijke drijfveer achter zijn onderzoek was dan ook het beschikbaar stellen van het eerste volledige Nederlandstalige overzicht van de ondergangsperiode van het West-Romeinse Rijk. In zijn inleiding geeft hij vervolgens de belangrijkste verschuivingen weer in het denken over de oorzaken die ten grondslag lagen aan de West-Romeinse ondergang. Onvermijdelijk is hierin aandacht voor Gibbons Decline and Fall of the Roman Empire. Een belangrijk punt van Gibbons these is de rol van het Christendom als pacifistische religie die een interne zwakte in het Rijk teweeg gebracht zou hebben. John Bury’s History of the Later Roman Empire, dat aan het eind van de negentiende eeuw verscheen, rekende hier echter mee af, het Oost-Romeinse Rijk was immers in veel verregaander mate gechristianiseerd, en wees nadrukkelijk op externe factoren die de val van het Rijk in het Westen veroorzaakten. Arnold Jones vervolgde deze lijn en liet zien dat de Romeinse staatsinstellingen in Oost en West gelijk waren en bleven en dat hierin dus onmogelijk de oorzaak voor de Westelijke val gelegen kon zijn. De nadruk op externe factoren als oorzaak voor het verdwijnen van het Romeinse Rijk in het Westen is sindsdien dominant gebleven.
Wijnendaele’s studie is een zeer grondige en daarbij overzichtelijk opgebouwd. Na het inleidende hoofdstuk wordt in acht chronologische hoofdstukken de geschiedenis van het Romeinse Rijk in de periode 235 n.Chr. – 493 n.Chr. verhaalt. Dit relaas wordt verduidelijkt met overzichtskaarten. Geen overbodige luxe gezien het moordende tempo waarmee rijkscrises, paleisintriges, oorlogen en staatshervormingen zich zo nu en dan afspelen. Geregeld wekt de uitgebreide behandeling van alle gebeurtenissen de indruk alsof de behandelde periode zich uitstrekt over zo’n duizend jaar, in plaats van de slordige 250 jaar waarop de auteur zich richt. Dit pleit voor de meeslepende wijze waarop hij het verhaal van de naderende Romeinse ondergang in het Westen uiteenzet. Hierbij gaat Wijnendaele niet aan de gelegenheid voorbij om geregeld punten aan te wijzen waarop de loop van de geschiedenis een andere wending had kunnen nemen, ware het niet dat de koppigheid van keizers of legeraanvoerders anders besliste.
Het zwaartepunt van Wijnendaele’s these ligt in het aanwijzen van interne Romeinse verdeeldheid als oorzaak voor de ondergang van het West-Romeinse Rijk. Met name keizer Theodosius I (374 n.Chr. – 395 n.Chr.) blijkt een belangrijke rol gespeeld te hebben in de verzwakking van het Romeinse Westen. Hij zag het Westen voortdurend als bedreiging voor zijn eigen gezag als Oost-Romeinse keizer. Hij beroofde het Westen van zijn beste troepen, verzwakte de Westelijke keizerlijke dynastie en plaatste veel van zijn persoonlijke vertrouwelingen in het Westelijke bestuursapparaat. Door de belangen van zijn eigen familie boven die van de valentiniaanse keizerlijke dynastie te stellen legde Theodosius het lot van het Westelijke Rijk definitief in de handen van kinderkeizers, een belangrijke reden voor de grote instabiliteit en teloorgang in het Westen. Temeer daar deze periode van 375 n.Chr. tot 455 n.Chr. zou voortduren. De verdeeldheid tussen Oost en West die door Theodosius I in stand werd gehouden culmineerde uiteindelijk in de Slag bij de Frigidus (394 n.Chr.) waarbij de Oost- en West-Romeinse legers elkaar bevochten onder respectievelijk Theodosius I en Eugenius. Deze slag resulteerde in een politiek machtsvacuüm in het Westen en een even grote verzwakking van de keizerlijke legers in het Westen als destijds na de Slag bij Adrianopel (378 n.Chr) voor het Oost-Romeinse leger had gegolden.
Het voortdurende debat tussen Noord- en Zuid-Europese historici over barbaren als een scheppende dan wel destructieve kracht met betrekking tot het West-Romeinse Rijk, blijkt uiteindelijk triviaal te zijn, zo toont Wijnendaele aan. Hij laat op overtuigende wijze zien dat het bovenal de interne Romeinse verdeeldheid tussen Oost en West was die de verzwakking en de uiteindelijke ondergang van het Westen inluidde. De langdurige politieke instabiliteit door de opeenvolgende regeringen van kinderkeizers en de daarmee gepaard gaande verwaarlozing van politieke netwerken ten noordwesten van de Rijn met barbaarse foederati, ligt volgens Wijnendaele ten grondslag aan de West-Romeinse ondergang. Daarbij is het annexeren van Romeins Afrika, de graanschuur van het Rijk, door de Vandaalse koning Geiserik aan te wijzen als belangrijkste individuele economische factor in de desintegratie van het West-Romeinse Rijk. Echter, het feit dat Geiserik zich in Noord-Afrika kon handhaven is wederom volledig te wijten aan interne Romeinse verdeeldheid, zoals Wijnendaele in zijn uiteenzetting van de verschillende Romeinse tegen Geiserik gerichte expedities laat zien.
Dit alles maakt Wijnendaele’s werk een zeer prijzenswaardige bijdrage aan de historiografie over het laat-Romeinse Rijk. De prettige schrijfstijl van de auteur zorgt ervoor dat het boek nooit gaat vervelen, hoewel de lezer een aanzienlijke hoeveelheid feitenkennis te verstouwen krijgt. Ook rekent de schrijver in zijn betoog zijdelings af met verschillende historische onjuistheden die zich in het collectieve geheugen vastgezet hebben, zoals de ‘barbaarse koning’ Alarik die Rome plundert, maar in werkelijkheid een loyale Romeinse legeraanvoerder blijkt, die na maanden geen soldij ontvangen te hebben zich genoodzaakt ziet Rome te brandschatten, op bescheiden schaal overigens, om zijn troepen voor uithongering te behoeden. Een ander voorbeeld is de wederom ‘barbaarse koning’ Odoacer, die met het afzetten van de Romeinse keizer officieel het einde van het West-Romeinse Rijk inluidt. Dat Odoacer het product was van een door- en door Romeinse maatschappij blijft onvermeld, evenals het feit dat hij als geen ander het voortbestaan van het Rijk in het Westen heeft gesteund en de Romeinse traditie heeft geprobeerd levend te houden, onder andere in de muntslag. Uiteindelijk zou Odoacer aan zijn eind komen door toedoen van Theodorik, een Ostrogoot in dienst van de Oost-Romeinse keizer Zeno.
Een einde in stijl voor dit boek waarin de voortdurende rivaliteit tussen het Oost- en West-Romeinse Rijk uiteindelijk eindigt in de ondergang van één van de twee. Weergaloos verteld door Jeroen Wijnendaele verdient dit verhaal het zich via dit boek een weg naar het brede publiek in het Nederlandse taalgebied te vinden.
Wouter van Dijk
Pingback:
Het einde van het Romeinse Rijk |