Waarom vuilnismannen meer verdienen dan bankiers, Bregman en Frederik

Recensent: Wouter van Dijk

Waarom vuilnismannen meer verdienen dan bankiers, Rutger Bregman en Jesse Frederik

De Correspondent, z.p. 2016
ISBN: 9789082256383

Paperback, met noten en bronnenopgave
103 pagina’s
€ 9,00

Een pleidooi voor de terugkeer van het algemeen belang

De ongelijkheid in de wereld groeit. En niet alleen de ongelijkheid tussen rijke en arme landen. Het gekke is dat ook binnen veel landen die steeds rijker worden, de ongelijkheid tussen bevolkingsgroepen binnen dat land steeds groter wordt. Die beweging is in de Verenigde Staten in de jaren zeventig van de twintigste eeuw ingezet, in Nederland wat later, zo rond het begin van de jaren tachtig. De belangrijkste oorzaak hiervoor is de steeds groter wordende invloed van de vrije markt op de welvaartsverdeling, en de steeds kleinere rol die de overheid zich aanmeet om de gegenereerde welvaart her te verdelen over de bevolking. Het idee hierachter is dat de vrije markt onpartijdig is, objectief, en dat alle welvaart verkregen op die vrije markt dus in beginsel eerlijk verdeeld is. De herverdeling door de overheid is in die optiek subjectief en is daarom conservatieve politieke partijen, die momenteel de tijdsgeest mee hebben, een doorn in het oog. Onderzoek wijst uit dat een te grote kloof tussen arm en rijk in een land de samenleving juist schade berokkent, terwijl dat land als geheel ervan profiteert als de rijkdom gelijker verdeeld is.

Dit beknopte boekje van historicus Rutger Bregman en economisch journalist Jesse Frederik wil de lezer met andere ogen naar die fenomeen van de vrije markt laten kijken, en daarop voortbordurend het idee van ‘verdiende’ en ook ‘onverdiende’ welvaart. De publicatie verscheen oorspronkelijk als essay van de Maand van de Filosofie en dat is te merken. De auteurs voeren grote denkers ten tonele als Aristoteles, Locke en Rousseau maar hun vertoog wordt geen moment taai of langdradig. Saillante binnenkomer is de liberale premier Pieter Cort van der Linden. Onze huidige premier Rutte dweept altijd graag met deze laatste voorganger als premier van ‘liberale’ huize. Want hoewel Cort van der Linden het liberalisme in woord en daad beleed, kun je helaas niet met droge ogen beweren dat waar de VVD tegenwoordig op economisch vlak voor staat nog ook maar iets te maken heeft met het oorspronkelijke liberalisme. Dat stond namelijk voor gelijke kansen, in een gelijk speelveld, de markt. Monopolies moesten voorkomen worden, kartels opgebroken. De samenleving moest profiteren van winsten die grote bedrijven konden maken door gebruikmaking middelen die de samenleving hen bood. Met andere woorden, een progressieve belastingheffing. Waar de VVD en haar economisch conservatieve partners in crime tegenwoordig voor staan is vooral de bescherming en bevoordeling van de grote bedrijven, waarna de rekening bij belastingbetalers wordt gelegd. Denk maar aan de verlaging van de vennootschapsbelasting, de verlaging van de inkomstenbelasting of recent het afschaffen van de dividendbelasting. Het voortbestaan van belastingparadijs Nederland is een ander voorbeeld. Cort van der Linden zou zich omdraaien in zijn graf als hij zou horen dat dit de verdiensten van de eerste liberale premier in honderd jaar zijn. Tegenwoordig zou hij zich meer thuis voelen bij een partij als de PvdA, wat ook wel iets zegt over de verwording van de sociaaldemocratie de afgelopen decennia, maar dat terzijde.

Maar dan de vraag; waar komt het door dat de VVD, en met hem een groot deel van Nederland dit soort parasiterend gedrag normaal, ja zelfs eerlijk, zijn gaan vinden? Daarvoor moeten we terug naar het einde van de negentiende eeuw, naar de ideeën van neoklassieke economen als William Stanley Jevons en Léon Walras, die dachten dat de economie vergelijkbaar was met de exacte wetenschappen als de natuurkunde en scheikunde. De grootste rol in onze economie wordt echter gespeeld door mensen, en die gedragen zich niet volgens natuurkundige wetten, of zelfs maar rationeel. Tot de negentiende eeuw hadden denkers over economie als Adam Smith, John Stuart Mill en John Locke zich beziggehouden met filosofische vragen als ‘hoe verandert kapitalisme ons als mensen?’, ‘waarom is een diamant meer waard dan water terwijl hij intrinsiek veel minder waarde heeft?’. Met de introductie van de wiskunde in de economie en de doorbraak daarvan in de twintigste eeuw werd de twijfel over wat welvaart en waarde zijn, vervangen door de zekerheid van de rekensom.

“De filosofische vraag had plaatsgemaakt voor het wiskundige antwoord.” (p. 9)

Met dien verstande dat dit antwoord verre van natuurwettelijk onderbouwd kan worden. Dat was echter geen beletsel voor economen als John Bates Clark (1847-1938) die als eerste poneerde dat waarde en prijs eigenlijk synoniem voor elkaar zijn. Een product is dan maar net waard wat iemand ervoor wil betalen, de zo bekende wet van vraag en aanbod. Deze theorie heeft zoveel navolging gekregen dat ze tegenwoordig inderdaad als natuurwettelijke waarheid beschouwd wordt. Dat een dergelijke these niet leidend hoeft te zijn bewijzen Bregman en Frederik met tal van voorbeelden van economische denkers en filosofen. Ze onderscheiden mét Adam Smith, de kampioen van de huidige liberalen, en mét Cort van der Linden een aantal vormen van onverdiend inkomen, zoals geboorte in een rijke familie, speculatie met grond, de ontvangst van erfenissen, de bescherming van patenten en natuurlijk speculatie op de beurs. Ze laten zien dat de échte liberalen fel gekant waren tegen deze praktijken die het gelijke speelveld dat de economische markt en de samenleving zouden moeten zijn, juist schade berokkenden.

De auteurs voeren deze ongelijkheid verder, ook onze geliefde meritocratische samenleving blijkt dan een illusie. Historisch onderzoek waarbij verschillende families uit verschillende bevolkingslagen en verschillende landen eeuwenlang door de tijd heen gevolgd werden, wees uit dat sociale stijging en daling verre van de normale gang van zaken is. Mensen stijgen en dalen juist verrassend weinig op de sociale ladder. Natuurlijk is zeker de hele bevolking over de gehele linie de laatste eeuw veel rijker geworden, maar sociaal gezien vindt er ook nu nog relatief weinig verplaatsing tussen sociale klassen plaats. Het is zelfs zo dat vijftig tot zestig procent van je maatschappelijke positie voorspeld kan worden op basis van je afkomst en familiegeschiedenis. Waar deze statische situatie in de maatschappij precies door komt is nog niet helemaal duidelijk, maar naast het feit dat je sociale omstandigheden hier een grote rol in spelen, denkt men ook aan een steeds grotere rol voor je genetische aanleg. En ja, geboren worden met de verkeerde genen, daar kun je weinig aan veranderen, nog minder zelfs dan aan de situatie in een arm gezin geboren te worden waaraan je je kunt ontworstelen. Ontworstel je maar aan je beperkte hersencapaciteit. Dit idee van genetische pech is niet nieuw, ook Marcel van Dam wijdde er in zijn boek Niemands land uit 2009 de nodige ruimte aan in zijn pleidooi voor een basisinkomen. Dat is ook waar Bregman en Frederik naartoe willen. Want welke welvaart is dan nog ‘verdiend’ in de gangbare waarderende betekenis van het woord? Wat is nu precies je verdienste geweest?

Buiten al deze vragen, waar de have-nots waarschijnlijk liever over zouden willen nadenken dan de haves, is er nog een andere reden waarom een eerlijker welvaartsverdeling goed zou zijn voor de hele maatschappij, en dat is de democratie. Aan economische concentratie zit onontkoombaar machtsconcentratie vastgeknoopt. Mensen met veel geld kunnen nu eenmaal gemakkelijker de publieke opinie beïnvloeden dan mensen met minder geld, zeker in een samenleving als de onze. De Verenigde Staten dienen hier, zoals in zoveel gevallen, tot schrikwekkend voorbeeld. Daar bepaalt een handjevol miljardairs, dat miljoenen in verkiezingscampagnes steekt, in grote mate mee bij het uitdenken van politieke standpunten en beleid. Het adagium one dollar one vote is er gemeengoed geworden. En wat slecht is voor de democratie is slecht voor onze samenleving als geheel. Dat de huidige exorbitant scheve welvaartsverdeling, in bijvoorbeeld de VS, slecht is voor de cohesie in de samenleving, krijgen nu ook de miljardairs zelf door. The pitchforks are coming, de hooivorken komen eraan, schreef Nick Hanauer, Amerikaans durfkapitalist recent op Facebook in een uitgebreid stuk over de huidige economische ontwikkelingen. Laten we dus vooral gezamenlijk een andere weg inslaan, zonder dat daarvoor the great leveller, de grote gelijkmaker, oftewel oorlog en catastrofes, nodig zijn. Bregman en Frederik hebben daarvoor in ieder geval een wervend en inspirerend pleidooi voor geschreven. Het is helder geschreven, zit inhoudelijk goed in elkaar en zet aan tot meer bespiegeling over het onderwerp. Precies wat je van de vaardige schrijvers-onderzoekers van De Correspondent verwacht, wordt ook nu weer waargemaakt. Tegen de waan van de dag in een alternatief bieden voor huidige misstanden, op een toegankelijke manier die nooit bitter wordt. Een eyeopener voor iedereen die ergens wel weet dat we eigenlijk niet goed bezig zijn met de welvaartsverdeling in ons land, en voor degenen die dat eigenlijk liever niet zouden willen weten.

Wouter van Dijk