Recensent: Vera Weterings
Culinair erfgoed diner. 200 jaar Koloniën van Weldadigheid op je bord, Mirjam Veenman en Loes Talens
Uitgeverij van Gorcum, Assen 2019
ISBN 9789023256663
Paperback met flappen, illustraties in kleur en recepten.
128 pagina's
€ 22,50
200 jaar Koloniën van Weldadigheid op je bord
Begin negentiende eeuw was de armoede in Nederlandse steden groot. Deze armoede was Johannes van den Bosch een doorn in het oog en daarom richtte hij in 1818 de Maatschappij van Weldadigheid op. Arme gezinnen, bedelaars en zwervers konden in één van de Koloniën van Weldadigheid aan het werk. Hier kregen ze een eigen woning en een stukje grond om te bewerken. Op de eerste proefkolonie, vernoemd naar prins Frederik, de tweede zoon van koning Willem I, kwamen 52 kleine hoeves met een lapje land eromheen waar eind oktober 1818 de eerste bewoners in konden trekken. In ruil voor de woning en grond maakten ze onvruchtbaar land klaar voor agrarisch gebruik. Dit was een hard bestaan, waar de kolonisten door middel van arbeid en scholing discipline werd bijgebracht, zodat ze na verloop van tijd in hun eigen onderhoud konden voorzien. Na Frederiksoord volgend de kolonie Willemsoord en Wilhelminaoord. Dit waren allemaal kleine hoeves met een lapje land, meestal aangeduid als de vrije koloniën. Nette gezinnen een nieuwe kans bieden in een huisje op de hei was in de ogen van de burgerij niet genoeg: ook de niet-nette armen moesten worden opgevangen, de mensen die aalmoezen vragen. Het gevolg was het ontstaan van het bedelaarsgesticht in 1822 op de Ommeschans voor 1200 bedelaars. Het volgende project werd Veenhuizen waar drie grote gestichten kwamen in de periode 1824-1825 voor 4000 wezen, vondelingen en verlaten kinderen. En ook in het huidige België, toentertijd onderdeel van ons land, zijn twee koloniën gesticht.
De Koloniën van Weldadigheid hebben een (nog onontgonnen) historische verbinding op het gebied van voedsel. Zoals gezegd, zijn de Koloniën ontstaan als oplossing voor de armoede in de grote steden; gebrek aan alles, maar vooral aan eten. In de vrije Kolonie leerde men door middel van landbouw (verbouwen van voedsel) om zelf een goed bestaan op te bouwen. De onvrije Kolonie was een zelfvoorzienende gemeenschap waar het voedsel voor en door de verpleegden werd verbouwd. In 2018 was het tweehonderd jaar geleden dat de Koloniën van Weldadigheid werden opgericht, reden om hierbij stil te staan. In dat kader werden vorig jaar zogenoemde culinair erfgoed diners georganiseerd met een wisselend culinair thema gerelateerd aan de bijzondere historie van de koloniën. Ieder diner werd ingeleid en omlijst met bijzondere verhalen van deskundigen op het gebied van de Koloniën van Weldadigheid en de culinaire geschiedenis van deze omgeving. De originele schaftlijst van de Maatschappij van Weldadigheid diende als leidraad voor het menu.
In het boek Culinair Erfgoed Diner is de historie van de Koloniën van Weldadigheid verweven in een terugblik op deze bijzondere diners met aandacht voor de historie van de locatie waar deze gehouden werden. Dit alles wordt verder aangekleed met interessante wetenswaardigheden over de gebruikte ingrediënten toen en nu, en daarnaast ook de historie van de Koloniën. Daarnaast ontbraken de recepten – gebaseerd op de historische schaftlijst – die tijdens de diners zijn bereid niet. Denk bijvoorbeeld aan Rumfordse soep die het dagelijkse maal voor de paupers vormde. Die soep werd ondanks zijn onsmakelijke beschrijving, vaak gegeten; ‘een grijze drab waarin soms een flard vlees dreef’. In elk diner is een moderne smakelijke variant van de soep voorgeschoteld. Evenzo werd blancmanger het dessert van elk diner. Op deze manier werd met de diners een wandeling langs alle klassen gemaakt, van paupers tot elite, zoals dat nu ook in het boekje op papier is gezet.
Vera Weterings