Nederlanders in de heilige oorlog

BergerRecensent: Wouter van Dijk

Nederlanders in de heilige oorlog: zouaven, brigadisten en jihadisten, Maurits S. Berger (red.)

Boom Juridische uitgevers, Den Haag 2015
ISBN: 978-94-6290-091-2

Paperback, met noten
135 pagina’s
€ 27,50

 


Nederlandse oorlogsvrijwilligers over de grens in vergelijkend perspectief

Over de Nederlandse vrijwilligers die de afgelopen tijd naar Syrië en Irak zijn vertrokken om voor het kalifaat van IS te vechten is veel te doen geweest. In de media buitelden de experts over elkaar heen om historische paralellen te trekken en de vergelijking met de Spanjestrijders uit de jaren 1930 was snel gemaakt. In deze bundel zijn onder redactie van hoogleraar Islam en het Westen aan de Universiteit Leiden Maurits Berg een aantal artikelen gebundeld die tot doel hebben de overeenkomsten en verschillen te duiden tussen de zouaven in de negentiende eeuw, de Spanjestrijders in de twintigste eeuw en de jihadisten tegenwoordig.

Om uit te vinden of de vergelijking tussen de verschillende groepen hout snijdt zal elk van deze gevallen onder de loep worden genomen met dezelfde vragen in het achterhoofd: wat is de context van de betreffende ideologie/religie in de jaren van strijd? Wat is de aard en toedracht van het conflict? Wat was de achtergrond en motivatie van de Nederlandse vrijwilligers? En in hoeverre bemoeide de overheid zich met deze problematiek? Werd er ingegrepen en zo ja, hoe dan? Wat opvalt is dat geen van de auteurs een historische opleiding dan wel achtergrond heeft, verderop in het boek wreekt zich dat meerdere malen maar laten we niet op de zaken vooruitlopen.

Het eerste artikel handelt over de zouaven, katholieken die de paus te hulp kwamen toen zijn wereldlijke staat bedreigd werd door het Italisaanse koninkrijk. Giuseppe Garibaldi en zijn republikeinse medestanders worden afgeschilderd als oproerkraaiers, terwijl ze in feite democratisering en liberalisering van het staatsbestel nastreefden. Of het komt door de juridische, legalistische bril van de auteur, Ben Koolen, blijft onduidelijk, maar hij heeft verrassend weinig oog voor de theocratische, honderden jaren achterlopende maatschappij die de paus in zijn wereldlijke gebieden in stand trachtte te houden. Dat de bewoners van zijn gebieden zelf weinig ophadden met de paus als staatshoofd, bleek wel uit de stemming die in Rome gehouden werd na de inname van de stad door de troepen van koning Victor Emmanuel II in 1870. Volgens De Tijd van 10 oktober 1870 stemden op de vraag van de koning of zij inlijving bij Italië wilden van de 167.548 ingeschreven 133.681 inwoners vóór en slechts 1507 tegen.

De Nederlandse zouaven die de paus bijstonden in zijn strijd waren vooral afkomstig uit katholieke enclaves in Noord-Holland en Friesland, en uit Noord-Brabant, vrijwel niet uit Limburg. Koolen maakt aannemelijk dat het anti-katholicisme in de Nederlandse samenleving ertoe aan kan hebben bijgedragen dat deze in enige mate ‘geïsoleerde’ katholieken zich wilden laten gelden. Dit kan tevens verklaren waarom uit het in-en-in katholieke Limburg zou weinig zouaven kwamen. Ze waren vooral afkomstig uit lagere klassen, boerenzoons en –knechten die weinig ontwikkeld waren en weinig tot geen scholing genoten hadden, en mede daardoor vatbaar waren voor de misleidende oproep om voor de kerk ten strijde te trekken tégen modernisering, democratisering en vrijheid. Bij thuiskomst in Nederland verloren ze het Nederlanderschap, geheel volgens de wet die dat voorschreef wanneer men in vreemde krijgsdienst trad. In de praktijk echter, werden de consequenties hiervan in de dorpsgemeenschappen lang niet altijd doorgevoerd. Aanvragen tot naturalisatie werden bovendien welwillend behandeld.

Dan de vrijwilligers in de Spaanse burgeroorlog. Ook dit artikel is van de hand van Koolen. Zijn behandeling van het onderwerp is nogal kort door de bocht. Hij verzuimt bij zin inleiding over de context en aanloop van de oorlog de voor een groot deel van de bevolking schrijnende levensomstandigheden uiteen te zetten, die een beter begrip van de haat tegen rechts en de kerk ten goede komen. Spanje was in de jaren 1930 nog praktisch een feodale staat, waar grootgrondbezitters de macht in handen hadden en de Spaanse bevolking bijna als lijfeigenen op het land werkten. De kerkelijke hiërarchie, de kerk als instituut, had daarbij onafgebroken altijd de kant van de heersende klasse gekozen, en zich consequent tegen elke vorm van sociale rechtvaardigheid of verbetering van het lot van de gewone man en vrouw gekeerd. Koolen stelt het conflict voor als zijnde primair tussen fascisme en communisme terwijl het in eerste instantie een conflict was waarbij het er aan republikeinse kant primair om ging om de democratische republiek overeind te houden en het ultra-conservatieve regime van Franco tegen te houden. Het communisme kreeg pas later een rol van betekenis omdat democratisch Europa Spanje aan haar lot over liet. Doordat Stalin, naast Mexico, als enige de helpende hand toestak kon het stalinistisch communisme onevenredig veel invloed en macht verwerven aan republikeinse kant. Een ander slordigheidje is dat Koolen de politieke partij POUM als anarchistisch voorstelt terwijl de aanhangers hiervan revolutionaire marxisten waren. Hun anti-stalinisme was waarom de communisten in het algemeen en de CPN in Nederland in het bijzonder, zo’n hekel aan ze hadden. Voorts vermeldt Koolen wel een contemporain krantenbericht over Franco’s belofte in september ’39 dat hij alle republikeinse ambtenaren en lagere militairen gratie zou verlenen, maar zegt hij niets over de zogenaamde ‘wet op de politieke verantwoordelijkheden’ die normale politieke activiteiten met terugwerkende kracht strafbaar stelde. Ook het ‘opnemen’ door Franco van de carlisten en monarchisten in de fascistische Falange was in de praktijk wel iets anders. Dit was een gedwongen fusie tegen de zin van zowel carlisten als monarchisten en diende enkel Franco’s doel van het vormen van een éénpartijsysteem.

Het voorstellen van het conflict als een waarbij ‘als er twee vechten er twee schuld hebben’ zoals Koolen doet, is veel te gemakkelijk. Door oorlogsmisdaden van republikeinen tegenover die van nationalisten te zetten ontstaat een vertekend beeld van gelijkwaardigheid in de trant van: ‘De republikeinen vermoordden priesters maar ook de nationalisten executeerden mensen”. Waarom de woede tegen de kerk en haar vertegenwoordigers zo groot was vertelt Koolen er helaas niet bij, evenmin dat de aanvallen op kerken en geestelijken vaak spontane uitbarstingen van volkswoede betroffen en van veel kleinere schaal waren dan de massale executies en terreur die onder Franco’s bewind plaatsvonden, en die bovendien officieel onderdeel van zijn beleid waren. Bovendien streefde de republikeinse overheid naar voorkomen van geweld tegen de kerk, en slaagde daar na de eerste chaotische weken van de oorlog goed in.

Door het klakkeloos overnemen van krantenberichten uit de tijd zelf als bron, gaat Koolen vaak de mist in met de behandeling van het conflict in Spanje. Hier is duidelijk geen historicus aan het werk. Zijn duiding van de motivatie van de Spanjestrijders is echter wel raak: de strijd tegen het fascisme en nazi-Duitsland en daaraan gekoppeld het besef dat de opmars van het fascisme niet zou stoppen bij Spanje, ook Nederland zou aan de beurt komen, was voor velen de belangrijkste drijfveer om naar het Iberisch schiereiland te vertrekken.

Tot slot het artikel over de Syriëgangers, dit is geschreven door Berger zelf in samenwerking met Masha Rademakers. Wat direct opvalt aan het artikel is dat de titel spreekt over jihadisten waarna in de inleiding direct wordt uitgelegd waarom deze term niet voldoende de lading dekt en waarom men daarom de voorkeur heeft gegeven aan de benaming ‘Syriëgangers’. In het artikel wordt bekeken waarom Syriëgangers uit Nederland ervoor kiezen om naar Syrië af te reizen, en wordt het fenomeen van de Syriëganger afgezet tegen de internationale context van het conflict in Syrië en de strijd tegen president Assad. Het hoofdstuk over de Syriëgangers is stukken uitgebreider en minder generaliserend en simplistisch dan de twee voorgaande historische bijdragen in de bundel. Bij behandeling van een hedendaagse kwestie komen duidelijk de kwaliteiten van de juristen beter tot hun recht. De redenen voor ontheemding en daaropvolgend radicalisering van jongeren van allochtone afkomst wordt uitvoerig uiteengezet, net als de maatregelen die de Nederlandse overheid hier tegenoverstelt.

De conclusies die redacteur Berger uiteindelijk trekt benadrukken het transnationale aspect van alle conflicten, er zijn veel buitenlandse strijders aanwezig in wat in feite een burgeroorlog is. De gelijkenissen worden voornamelijk gevormd door de push- en pullfactoren; ontheemding, een gevoel van niet-welkom te zijn, de ideologie die niet gangbaar is in Nederland trekt de vrijwilligers aan, en zij verkeren veelal in een staat van materiële armoede en maatschappelijke uitzichtloosheid. Ee belangrijke pullfactor is de zingeving die het meestrijden de strijder geeft, hij heeft het gevoel bij te dragen aan ‘iets groters’. Religieuze opvatting spelen hierbij sterker bij de Syriëgangers dan bij de zouaven, zij was het om een wereldlijk doel te doen – het behoud van Vaticaanstad als onafhankelijke staat – net als bij de Spanjestrijders. De conclusie van Berger is dat de overeenkomsten overheersen. Berger gaat echter voorbij aan het belangrijkste, fundamentele punt van de hele vergelijking: doordat hij weigert een waarde-oordeel uit te spreken over de motivatie en doelen van de verschillende strijders gaat hij voorbij aan het in grondslag negatieve strijddoel van jihadisten en zoeaven, namelijk het tegengaan van progressie, democratische en liberale waarden, en het positieve doel van de Spanjestrijders, namelijk het tegenhouden van het fascisme dat individuele vrijheid, democratie en mensenrechten op de vuilnisbelt van de geschiedenis wierp. Om kort te gaan; zouaven en Syriëgangers wilden en willen de klok van de menselijke vooruitgang terugdraaien, de Spanjestrijders wilden hem het liefst vooruit zetten, maar in ieder geval gelijk houden. Sociologische omstandigheden mogen dan in veel gevallen overeenkomen, ideologische motivatie komt dat niet. Op dat punt zijn de Spanjestrijders eerder te vergelijken met de Koerden of het Vrije Syrische Leger voor zover dat nog bestaat, die strijden tegen IS en de barbaarse waarden die deze organisatie en het regime van Assad uitdragen.

Wouter van Dijk