Religieus fanatisme in de oudheid, dat was gisteren het onderwerp in academisch-cultuurpodium Spui25. Dinsdag 14 maart 2017 werd namelijk de jaarlijkse themamiddag van het Allard Pierson Museum, Roma Aeterna en Athenaeum Boekhandel bij Spui25 georganiseerd. Binnen het thema van de Week van de Klassieken ‘Alle goden! Religie in de oudheid’ is gekozen om de lezingen toe te spitsen op religieus fanatisme in de Oudheid. De traditionele Romeinse samenleving was polytheïstisch en had voor iedere godheid een plaats in haar pantheon. Hoe groter het Romeinse Rijk werd en hoe meer migranten er kwamen, hoe meer men in aanraking kwam met 'vreemde' goden en culten. Hoe tolerant was de traditionele Romeinse samenleving ten opzichte van deze nieuwkomers? En was er sprake van religieus fanatisme zoals we dat tegenwoordig kennen? Deze vragen kwamen ter sprake tijdens de middag in Spui25.
Traditioneel tijdens de themamiddag stelde het Allard Pierson Museum een specifiek object centraal, dit jaar was dat een reliëf van de god Mithras. Dit reliëf is een bijzonder bruikleen uit de collectie Vermaseren-de Boer. De vermaarde Mithras-kenner Maarten Vermaseren is allang overleden, maar toen zijn familie het huis opruimde gaf deze het reliëf in bruikleen aan het Allard Pierson Museum in Amsterdam en het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Om de beurt kunnen de musea het object tentoonstellen dat ingemetseld was in een muur in de woonkamer van Vermaseren, volgens Van Beek zag deze woning er haast uit als een Mithras-heiligdom.
Het reliëf is momenteel in de archeohotspot van het museum samen met een bonte verzameling van goden zoals Bes, Janus, Harpocrates, Vesta en Kybele in diverse gedaanten in twee vitrines te zien. René van Beek, conservator Klassieke wereld van het Allard Pierson Museum, ging tijdens zijn lezing in op de wijdverbreide Mithras-cultus aan de hand van het unieke object dat nu in het museum te zien is, en objecten uit andere collecties.
Op het reliëf is te zien hoe Mithras een stier doodt, de schorpioen helpt hem door in de testikels van de stier te bijten en knijpen. Het bloed dat vrijkomt wordt opgelikt door een hond en valt ook deels op de grond. Hieruit ontstaat het leven. Boven zijn hoofd zijn de zon en de maan te zien als gedaanten in strijdwagens. Het tafereel speelt zich allemaal af in een grot die als een soort rots is weergegeven. De legende vertelt dat Mithras ook uit een rots is geboren, vandaar dat hij vaak met een rots wordt afgebeeld. Het Mithras-reliëf kocht Vermaseren in 1961 van een particulier, volgens hem was het reliëf afkomstig uit Rome en van marmer gemaakt. Van Beek betwijfelt dit, het reliëf is volgens hem gemaakt van harde, roze zandsteen en hoewel we niet precies weten waar het gemaakt is, lijkt het door het gebruikte materiaal aannemelijk dat het ergens langs de Rijn is gemaakt in het zuiden van het huidige Duitsland. Wellicht is het reliëf afkomstig uit Trier, Keulen of Frankfurt. Wel kunnen we vaststellen dat het reliëf waarschijnlijk uit de tweede eeuw na Christus dateert.
De Mithras-cultus is met mysteries omgeven. Mithras, ook wel soldatengod genoemd, werd altijd afgebeeld met een zogenoemde Frygische muts, dat is een zacht kegelvormig hoofddeksel waarvan de top naar voren wijst en naar beneden valt. De muts werd volgens de mythe gedragen door de eerste koning van Frygië, koning Midas. Hij droeg de muts om zijn ezelsoren te bedekken, hij had deze oren als straf van de goden gekregen voor zijn domheid. Mithras werd in het Romeinse Rijk al rond de eerste eeuw voor Christus vereerd en zijn cultus spreidde zich steeds verder uit over het rijk. Zijn naam soldatengod dankt hij aan het feit dat soldaten de Mithrasvereing verspreidden over het Rijk. Ook in Nederland bevond zich een Mithras-cultus, de resten hiervan zijn onder het Kerkmuseum in Elst teruggevonden.
De Mithras-cultus was niet de enige vreemde cultus die zijn intrede in het Romeinse Rijk deed, een ander voorbeeld is de cultus rondom Kybele. Na Van Beek vertelde archeoloog en godsdienstonderzoekster Lucinda Dirven van de Universiteit van Amsterdam over de komst van de flamboyante priesters van de godin Kybele, de galli, naar Rome en over de vraag of en waarom zij de grenzen van de Romeinse tolerantie overschreden. De galli waren uitzonderlijke priesters die zichzelf hadden gecastreerd en zich kleedden als een vrouw. Kybele kreeg een eigen tempel op de Palatijn. Hoewel Kybele zelf was 'uitgenodigd' om naar Rome te komen, werden de galli nooit echt getolereerd. Zij werden in de bronnen vaak negatief beschreven als verwijfd en promiscue. Ze werden zelfs religieuze charlatans genoemd. Volgens Dirven was deze intolerantie te verklaren doordat er in Rome geen begrip was voor castratie, zelfverkozen eunuchen vielen buiten de Romeinse maatschappij, doordat zij noch man noch vrouw waren hadden ze nauwelijks bestaansrecht. Dirven neemt hiervoor als voorbeeld dat een zelfgecastreerde slaaf in 101 voor Christus uit Rome werd verbannen en dat de gallos Genucius in 77 voor Christus geen aanspraak kon maken op een erfenis. Genucius was immers geen rechtspersoon doordat hij noch vrouw noch man was.
Na het verhaal van Dirven volgde archeoloog Karel Innemée. Hij ging in zijn lezing in op geweld tegen niet-christelijke groepen en de verwoesting van tempels in laat-antiek Egypte en sprak daarbij vooral over de rechtvaardiging die christenen daaraan gaven. Innemée gebruikte de stelling van Jan Assmann waarin deze stelt dat ‘religieus geweld geworteld is in monotheïsme’. Innemée stelt dat religie deel uit maakt van een individu of groep en daardoor een aanleiding kan geven tot het afzetten tegen andere individuen of groepen, waarbij geweld de cohesie binnen een groep kan bevorderen. In de voorchristelijke Oudheid was de christelijke groepsidentiteit er een van een hechte samenhang, het was een sociaal netwerk in een periode van discriminatie waarbij het martelaarschap een gemeenschappelijke factor was die de hechtheid van de groep bevorderde. Toen met het Edict van Milaan in 313 een einde kwam aan die vervolgingen werd het christendom meer getolereerd. Dit zorgde echter voor een omslag, waar voorheen de christenen als de vreemde godsdienst werden gezien, werden nu andere cultussen aangemerkt als ‘het kwaad’ wat een heilige oorlog legitimeerde. Na de tolerantie-edicten van de vroege vierde eeuw heroriënteerden de christenen zich op het gebruik van geweld en werd provocatie gebruikt om geweld uit te lokken en te rechtvaardigen, waardoor martelaarschap alsnog een belangrijke drijfveer bleef. De avond werd afgesloten door een debat met de zaal dat werd gemodereerd door Diederik Burgersdijk.
Vera Weterings
Pingback:
Het belang van Klassieke Literatuur en intrigerende cultussen |