Op 18 december 1912 kwam een buitengewone ontdekking uit een grindgroeve in Zuid-Engeland aan het licht. De advocaat en archeoloog Charles Dawson (1864-1916) deelde de Geological Society in Londen mee dat hij botresten had gekocht. Dawson vond nog meer resten op de vindplaats en bracht deze naar de geologische afdeling van het British Museum. Samen met curator en paleontoloog Arthur Woodsward bestudeerde hij de fragmenten. In de kranten werd verkondigd dat hij prehistorische resten van ruim 1 miljoen jaar oud had gevonden. De vondst combineerde de schedel van een mens met de kaak van een aap. Omdat de ontdekking was gedaan in het dorp Piltdown kwam de vondst bekend te staan onder de naam Piltdown Man. Woodsward noemde het fossiel echter Eoanthropus Dawsoni: het belangrijkste tot nog toe ontdekte fossiel.