Met de opkomst van de socialistische beweging in Nederland aan het einde van de negentiende eeuw werd ook de roep iets te doen aan de mensonterende leefomstandigheden waarin de arbeidersklasse leefde steeds luider. In Amsterdam kenmerkte het wethouderssocialisme van de SDAP onder aanvoering van De Miranda en Wibaut (verkiezingsleus: Wie bouwt? Wibaut!) zich door een explosieve groei van fatsoenlijke woningen voor de arbeiders van de stad. Dit was nodig ook, want rond 1900 leefde zo’n zestig procent van de Amsterdamse bevolking in krotwoningen van gemiddeld zo’n vijftien vierkante meter, zonder sanitaire voorzieningen, stromend water of electriciteit, met een gemiddelde gezinsgrootte van zes à zeven personen.