Vijandige broeders? De Nederlandse sociaal-democratie en het nationaal-socialisme, 1922-1940, Rob Hartmans
Uitgeverij Ambo, Amsterdam 2012
ISBN: 978 90 263 2110 8
Paperback met uitgebreid notenapparaat, bron- en literatuuropgave en register
339 pagina’s
€ 22,50
De heroriëntering van de SDAP en de strijd tegen het fascisme
Zoals de titel al doet vermoeden stelt Hartmans zich in zijn boek de vraag of er overeenkomsten bestonden tussen de sociaal-democratie en het nationaal-socialisme zoals zich dat in de jaren 1920-30 in Duitsland ontwikkelde. Dat er een verband tussen deze twee politieke stromingen zou bestaan wordt door hedendaagse rechts-populistische pseudo-intellectuelen zonder gêne verkondigd. Als voorbeeld hiervan noemt Hartmans de PVV-politicus Martin Bosma die in zijn boek De schijn-élite van de valse munters Adolf Hitler voor alles als socialist portretteert en tegelijkertijd alle socialistische stromingen over één kam scheert, waarbij er geen ruimte is voor een onderscheid tussen bijvoorbeeld het democratisch socialisme en het Stalinisme. Hartmans maakt zich terecht zorgen over dergelijke geschiedvervalsing, temeer deze gretig aftrek vindt in de huidige maatschappij zonder dat daarbij kritische vragen gesteld worden. In zijn boek geeft Hartmans een duidelijke analyse van de positionele heroriëntering van de SDAP in de jaren voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog. Vooral Willem Banning speelde volgens hem hierin een voortrekkersrol, meer dan tot nog toe algemeen wordt aangenomen. De SDAP ontwikkelde zich in deze jaren van een in retoriek nog revolutionairgezinde arbeiderspartij tot een stabiele volkspartij en hoeder van de democratie. Deze heroriëntering werd in grote mate veroorzaakt door de internationale opkomst en populariteit van fascistische bewegingen die een einde wilden maken aan het democratisch bestel.
In zijn boek geeft Hartmans een goed gedocumenteerd en helder beeld van de dilemma’s waarmee de SDAP in deze jaren worstelde en de discussies die in de partij woedden. Een heet hangijzer was bijvoorbeeld het al dan niet vasthouden aan de ‘wetenschappelijk-objectieve’ marxistische schema’s over de maatschappelijke ontwikkeling naar het socialisme. Uiteindelijk werd dit geloof verwezen naar de prullenbak om plaats te maken voor een revisionistische aanpak waarbij het verbeteren van de levensomstandigheden van de onderklasse centraal stond. Ook kwam de vraag aan de orde of er naar Oostenrijks voorbeeld een sociaal-democratische paramilitaire organisatie opgericht moest worden om de eigen leden en bijeenkomsten te beschermen tegen de steeds brutaler wordende fascistische organisaties. De mogelijk provocerende en radicaliserende werking die van een dergelijke arbeidsweer uit zou gaan deed het partijbestuur uiteindelijk besluiten af te zien van een dergelijk initiatief. De SDAP zou zich in de strijd tegen het fascisme enkel blijven bedienen van propaganda en legale acties. Hartmans komt tot de conclusie dat door het onvoorwaardelijk kiezen van de SDAP voor de democratische rechtsstaat zij een voorbeeld was voor de andere politieke partijen in Nederland, die gaandeweg in een steeds autoritairder vaarwater raakten. Sterke man Colijn was hiervan een duidelijke exponent. Door juist niet te radicaliseren, zoals wel in het politieke bestel in Duitsland en Oostenrijk was gebeurd, maar vast te houden aan de democratie, oefende zij tevens druk uit op andere partijen niet voor extremisme te kiezen. De verdienste dat de NSB niet zo groot werd als fascistische organisaties in ons omringende landen, was echter vooral op het conto te schrijven van de confessionelen, die wisten te voorkomen dat hun achterban radicaliseerde. De SDAP zorgde er wel voor dat extreem- en communistisch links weinig kiezers trokken.
Naast het duiden van de positie van de SDAP in deze periode wil Hartmans in zijn boek ingaan op de stelling zoals J.A.A. van Doorn die in zijn laatste boek Duits Socialisme. Het falen van de sociaal-democratie en de triomf van het nationaal-socialisme poneerde. Van Doorn stelt hierin dat de opkomst en machtsovername van de Nazi’s in Duitsland voor alles te wijten was aan het falen van de SPD om als grootste politieke macht het Nazisme een halt toe te roepen. Bovendien stelt Van Doorn dat het Nazi-regime tijdens haar bewind meer van het socialisme in Duitsland wist te verwezenlijken dan de sociaal-democratie. Hartmans maakt aan het einde van zijn boek met deze boude beweringen korte metten. Hij doet dit onder andere door te wijzen op de volstrekte onvergelijkbaarheid van de posities waarin beide partijen zich bevonden; de SPD in de Reichstag waarin zij nooit de meerderheid bezat, en de Nazi’s die na 1933 over absolute macht beschikten. Hoewel zowel het nationaal-socialisme als de sociaal-democratie het gemeenschappelijk belang boven het individueel belang stellen zijn de verschillen tussen beide bewegingen te groot om ze als ‘Vijandige broeders’ te zien. Waar het socialisme als kind van de Franse Revolutie en de Verlichting zaken als politieke en intellectuele vrijheid en rationalisme in haar genen met zich meedroeg, daar waren het fascisme en nationaal-socialisme ontstaan uit een afkeer van de Verlichting en de ratio en was in deze bewegingen geen plaats voor universele mensen-, laat staan burgerrechten. Hartmans stelt dat de SPD zich weliswaar te weinig hervormde en teveel in marxistische dogma’s bleef hangen, maar dat zij niet veel meer had kunnen doen om de opkomst van Hitler te stoppen. De SPD had teveel vertrouwd op de democratische gezindheid van de Duitse bevolking, die echter in de beginjaren van de jaren 30 al in meerderheid op anti-democratische partijen stemde.
Een punt van kritiek is dat Hartmans tijdens zijn bespreking van de internationale politieke situatie in de jaren dertig en hoe daarover werd gediscussieerd binnen de SDAP-top vrijwel geen aandacht heeft voor de ontwikkelingen in Spanje, waar in 1936 een burgeroorlog was uitgebroken en treffend liet zien wat de opkomst van fascistische en rechts-autoritaire bewegingen kon betekenen voor de parlementaire democratie. Dit heeft destijds veel stof doen opwaaien in linkse kringen en dus waarschijnlijk ook binnen de SDAP. Hartmans’ verhaal zou aan kracht gewonnen hebben wanneer hij naast de situatie in Italië en Duitsland ook Spanje in zijn analyse betrokken zou hebben. Desondanks heeft Rob Hartmans met dit boek een uitstekende studie geschreven die van harte aan te bevelen is aan iedereen met een interesse in de Nederlandse politieke geschiedenis of het socialisme op zich. Daarbij is het een passend antwoord op de ongefundeerde populistische quatsch waartegen Hartmans zich afzet. Het engagement waarmee deze studie geschreven is, samen met de uitstekende onderbouwing en argumentatie, maken dit boek een groot plezier om te lezen en bovendien verplichte kost voor ieder die meer wil weten over de Nederlandse politieke geschiedenis aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog en de SDAP in het bijzonder.
Wouter van Dijk