Mei 1940. De strijd op Nederlands grondgebied, Herman Amersfoort & Piet Kamphuis (red.)

Mei1940_NIMHRecensent: Wouter van Dijk

Mei 1940. De strijd op Nederlands grondgebied, Herman Amersfoort & Piet Kamphuis (redactie)

NIMH en Uitgeverij Boom, Amsterdam 2012
ISBN: 978 94 6105 702 0

Paperback met flappen, rijk geïllustreerd in kleur en zwart/wit, met overzichtskaarten, bijlagen, noten, literatuurlijst en register op personen en plaatsnamen
460 pagina’s
€36,00

Een kritische kijk op de Nederlandse landsverdediging tijdens de Meidagen van 1940

Het verloop van de Duitse aanval op Nederland in mei 1940 en de daaropvolgende Nederlandse capitulatie enkele dagen later kan tegenwoordig nog altijd fanatieke discussies opleveren. Dit merkten ook redacteuren Herman Amersfoort en Piet Kamphuis van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) toen zij in 1990 de eerste versie van hun lijvige studie naar het verloop van deze oorlogsdagen presenteerden. Voorstanders prezen de vernieuwende aanpak van de auteurs, tegenstanders verwierpen met afschuw de ontnuchterende conclusies die de schrijvers trokken ten aanzien van onder andere de strijd op de Grebbeberg en het bombardement op Rotterdam. Reden genoeg om de vierde herziene druk eens onder de loep te nemen.

Naast Amersfoort en Kamphuis, die naast het meeschrijven ook het redactiewerk voor het boek voor hun rekening namen, waren er nog meer auteurs bij de totstandkoming betrokken. H.W. van den Doel, C.M. Schulten, P.M.J. de Koster en J.W.M. Schulten namen ieder delen of gehele hoofdstukken van de publicatie voor hun rekening. Na een korte inleiding van Kamphuis begint Amersfoort met een gedegen hoofdstuk over de geschiedschrijving over de meidagen in Nederland, een onderwerp waar met recht een heleboel over gezegd kan worden. Veel mythes en misvattingen over die fatale vijf dagen in mei 1940 die tot op de dag van vandaag hardnekkig in het collectieve geheugen hun plaats hebben, komen voort uit studies die voornamelijk kort, maar in sommige gevallen ook wel langere tijd, na afloop van de Tweede Wereldoorlog verricht zijn. Amersfoorts uitgebreide historiografie over de strijd in Nederland vormt een perfecte introductie tot de rest van het boek, dat zeer gedetailleerd het verloop van de strijd van 10 tot en met 14 mei zal volgen.

Het boek is opgebouwd uit elf hoofdstukken waarvan het eerste zoals al aangegeven de historiografie behandelt, en het laatste de conclusie van de analyse van de vijf dagen strijd vormt. Daartussenin behandelen afzonderlijke hoofdstukken de periode voorafgaand aan het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, daarbij zowel de politieke en militaire situatie in Duitsland als de Nederlandse defensiepolitiek in het interbellum in ogenschouw nemend. De kern van het boek wordt gevormd door een analyse van de oorlogshandelingen aan beide kanten op strategisch niveau, gevolgd door het in afzonderlijke hoofdstukken uit de doeken doen van de operationele uitwerking van de plannen op de verschillende schouwtonelen op tactisch gebied. Zo is er aparte aandacht voor de strijd rond Den Haag, het gevecht om de zuidelijke respectievelijk de noordelijke provincies, de strijd aan de Grebbelinie en de gevechten om de bruggen bij Moerdijk en om Dordrecht en Rotterdam.

In het hoofdstuk over het Nederlandse leger in het interbellum komt telkens de worsteling van de legerleiding naar voren hoe een goede defensie te organiseren met de zeer beperkte troepenmacht die ter beschikking stond. De onvermijdelijke conclusie was dat niet het hele land verdedigd kon worden. Het accent van de planmakerij verschoof dan ook in de loop der jaren steeds meer van een offensieve en mobiele defensie, die veel training en daardoor geld vergde, naar een statische verdediging achter voorbereide stellingen. Aan bredere geallieerde verdedigingsplannen werd hiermee voorbijgegaan vanwege de te kleine slagkracht van de Nederlandse krijgsmacht. Dit leidde bijvoorbeeld tot het opgeven van de Peel-Raamstelling als harde verdedigingslinie en een terugtrekking achter de Grebbelinie en in de Vesting Holland.

In de hoofstukken gewijd aan Duitsland vóór de daadwerkelijke aanval wordt duidelijk dat het aanvankelijk de bedoeling van de Duitsers was Nederland ongemoeid te laten. Pas eind januari 1940 werd definitief besloten Nederland te bezetten. De belangrijkste reden hiervoor was om de Britten mogelijke landingsplaatsen en vliegbases te ontzeggen. Met andere woorden; Nederlands moeizame neutraliteitspolitiek werd opgeofferd zodra deze in het ongerede geraakte met de oorlogsplannen van een militaire grootmacht. Hetzelfde mechanisme dat Nederland gered had in de Eerste Wereldoorlog, zoals Amersfoort in zijn inleiding al stelde, deed haar nu de das om. Dan de Duitse aanval zelf: naar aanleiding van de aanvalsplannen van Von Manstein, die pantsergroepen en tanks een beslissende rol toekende, werd het zwaartepunt van de Duitse aanval verlegd van Vlaanderen naar Sedan, dwars door de Ardennen heen. Grootschalige inzet van de Luftwaffe en parachutisten in Nederland en België moest de geallieerden in hun misvatting sterken dat het zwaartepunt van de Duitse aanval daar zou liggen. Hierin zijn ook de aanvallen op de Nederlandse bruggen bij Moerdijk, Rotterdam en de vliegvelden rond Den Haag te plaatsen. In feite betrof het hier dus één grote afleidingsmanoeuvre, die door de participatie van het moderne luchtwapen en de noviteit van de luchtlandingstroepen geloofwaardig moest overkomen.

Uiteindelijk bleken de snelle Duitse opmars naar Breda en het niet kunnen heroveren van de Moerdijkbruggen fataal voor de Nederlandse verdediging. Het te langzame ontplooien van de Franse troepen in de richting van Brabant was hier mede debet aan. Toen de Duitse pantsers contact maakten met de parachutisten bij de Moerdijk en tevens de Grebbelinie doorbroken werd, was de capitulatie een kwestie van tijd. Hoe lang het Nederlandse leger de Duitse troepen nog zou weten te binden werd al snel duidelijk na het bombardement op Rotterdam en de dreigende vernietiging van andere grote steden. Daarbij kon de vijand de Vesting Holland nu van meerdere kanten binnendringen. Na overleg met zijn commandanten kwam Winkelman tot de unaniem gedragen conclusie dat capitulatie onvermijdelijk was geworden. Enkel de Nederlandse troepen in Zeeland, die inmiddels al onder Frans opperbevel geplaatst waren, zouden moeten doorvechten. Dat ook deze geste naar de geallieerden spoedig door de gebeurtenissen achterhaald zou zijn, bleek echter al snel.

Kamphuis en Amersfoort hebben samen met hun mede-auteurs het nog steeds dominante beeld van een Nederland dat zich dapper maar vergeefs verweerde tegen een oppermachtige vijand met hun boek sterk genuanceerd. Niet dat het Duitse leger niet veruit superieur was aan de Nederlandse strijdkrachten, want dat staat buiten kijf, maar met de al in de oorlog maar zeker vlak daarna ontstane heroïsche verhalen over onoverkomelijk verzet door Nederlandse troepen wordt korte metten gemaakt. Een voorbeeld hiervan is de weerstand die geleverd werd bij de afsluitdijk, die al snel de bijnaam ‘Dodendam’ kreeg vanwege de vermeende vele gesneuvelde Duitsers. Van dit beeld blijft na onderzoek werkelijk niets over. Het feit dat  Kornwerderzand, samen met zo’n beetje alleen de vliegvelden rond Den Haag, de enige plaats was waar de Duitsers niet onmiddellijk de door henzelf gestelde doelen behaalden, had meer te maken met de lage prioriteit die de Duitsers aan deze targets gaven dan aan de door het Nederlandse leger gevoerde verdediging. Een andere mythe die ontkracht wordt is die van de ‘lafhartige aanval op de onverdedigde stad’ Rotterdam. In feite was Rotterdam verre van onverdedigd, de stad lag vol Nederlandse troepen en tijdens de onderhandelingen tot capitulatie waren versterkingen op weg naar de stad. Ook kreeg de Nederlandse commandant geruime tijd van tevoren een ultimatum overhandigd maar weigerde dit op formele gronden, het ultimatum was niet ondertekend, in behandeling te nemen. Dit alles met het doel tijd te winnen. Het bombardement zelf was meer te wijten aan miscommunicatie aan Duitse kant dan aan moedwil om ná een Nederlandse overgave de stad in de as te leggen.

Naast bovengenoemde voorbeelden biedt Mei 1940 nog veel meer verhelderende inzichten in de chaotische Nederlandse oorlogsdagen, en laat de lezer ontnuchterd achter. Mede hierom zou het geen onoverbodige luxe zijn wanneer elke middelbare school docent geschiedenis dit boek eens ter hand nam alvorens aan de behandeling van de Tweede Wereldoorlog in zijn klas te beginnen. De behandeling door de auteurs van de gebeurtenissen is helder en klinisch. Met gepaste afstand wordt een analyse van de strijd in de Meidagen gedestilleerd. Dat het boek bij verschijnen veel stof deed opwaaien is daarom niet verwonderlijk, aan vele in de loop der jaren diep gewortelde mythes maakt het boek een eind. De frisse blik waarmee het onderwerp aangevlogen wordt zorgt voor een uitermate leesbare publicatie die een aanwinst vormt voor iedereen die geïnteresseerd is in Nederlands vijfdaagse strijd in 1940.  Daarbij bevat het boek een reeks aan interessante bijlagen en een beredeneerde bibliografie, die er samen met de uitputtende behandeling van de strijd in de rest van het boek voor zorgen dat het werk van Amersfoort en Kamphuis ontegenzeggelijk als standaardwerk over de strijd in Nederland in de meidagen van 1940 gezien dient te worden.

Wouter van Dijk