Begraven verleden, E.H.P. Cordfunke

Recensent: Wouter van Dijk

Begraven verleden. Hoven en kastelen in Kennemerland [850-1350], E.H.P. Cordfunke. Met een bijdrage van J. Roefstra

Walburg Pers, Zutphen 2018
ISBN: 9789462492714

Hardcover, rijk geïllustreerd in kleur, met kaarten, noten, bibliografie en register
144 pagina's
€ 24,95

Het hofstelsel in Kennemerland

In dit nieuwe boek van Erik Cordfunke staat de ontwikkeling van het hofstelsel in de regio Kennemerland centraal. Cordfunke kennen we inmiddels als schrijver van vele boeken over de Middeleeuwse Nederlandse gebieden, Holland in het bijzonder. Zo verschenen eerder van zijn hand onder andere Macht en aanzien. Kennemer adel in de volle middeleeuwen (1050-1350) [2013], Willem II. Graaf van Holland en Roomskoning. Een zoektocht naar het koningsgraf in Middelburg [2013] en Floris V. Een politieke moord in 1296 [2011]. Met dit boek over het functioneren van het hofstelsel duikt Cordfunke opnieuw in de geschiedenis van Kennemerland.

Het hofstelsel was een economisch systeem dat gebaseerd was op grondbezit als bron van welvaart. De opbrengsten van die grond moesten deels afgestaan worden aan de landeigenaar en werden ingezameld op een centraal hof waar de producerende hoeven hun goederen naartoe brachten. Landeigenaar was vaak de landheer maar ook een abdij kon hoven bezitten. De Egmondse abdij was zo’n grootgrondbezitter. Onder meer door schenkingen van Hollandse graven werd de abdij in Egmond het centrum van een door het hele graafschap vertakt economisch netwerk. Zowel abten als graven stelden op de centrale hoeve van een hof, ook wel vroonhoeve genoemd, vaak een vertegenwoordigend plaatsvervanger aan, die in hun naam de ontvangsten in de en de dagelijkse gang van zaken op de hof in de gaten hield; een hofmeier. De boeren die het land bewerkten en op de boerderijen woonden die tot de hof behoorden, waren onvrij. Ze waren gebonden aan het land en zouden het land ook nooit bezitten. Formeel waren ze geen slaven maar hadden wel een veelvoud aan plichten waaraan ze voor hun landheer moesten voldoen.

Vanaf het begin van de twaalfde  eeuw raakte het hofstelsel in verval. Een belangrijke reden hiervoor waren de grootschalige ontginningen die in deze periode begonnen, onder meer in het zuiden van Holland en het Stichts-Hollands grensgebied. De copes, kavels, die daar voor ontginning werden uitgegeven zouden door de ontginner in kwestie in volle eigendom genomen mogen worden. Daar werd men dus eigen baas, en hoewel er natuurlijk wel belasting betaald diende te worden, was het toch een wereld van verschil met de situatie van de onvrije landarbeiders die de akkers van de hoven bewerkten op het ‘oude’ land; de oeverwallen en strandruggen, zoals ook de strandrug van Uitgeest naar Alkmaar er één was en waar de abdij van Egmond hoven bezat. Daarbij kwam in de dertiende eeuw de ontwikkeling naar lokaal bestuur die niet alleen in de steden ingang vond, maar ook in kleinere buurgemeenten waar bewoners met elkaar het lokaal bestuur gingen vormgeven door middel van schout en schepenen. Een verdergaande specialisatie in ambachten in de steden zorgde er daarnaast voor dat het hofstelsel, gebaseerd op louter grondbezit als bron van welvaart, achterhaald begon te raken.

Cordfunke gebruikt voor zijn onderzoek naar de situatie in Kennemerland voornamelijk de annalen van de abdij van Egmond als schriftelijke bron. Deze werden begonnen aan het begin van de twaalfde eeuw. Daarnaast biedt de archeologie houvast om hoven in het duingebied van wat nu Noord-Holland is, te lokaliseren. Hij leidt zijn onderzoek in met een inleiding over Kennemerland in de Vroege Middeleeuwen, waarin hij de politieke, bestuurlijke en economische situatie in het gebied schetst. Daarna beschrijft hij van verschillende hoven in het gebied waarvan het bestaan uit de bronnen te destilleren valt de geschiedenis en ontwikkeling. Haarlem, Albrechtsberg, Velsen, Hofland, Castricum, Egmond, Limmen en Alkmaar passeren op deze wijze de revue. Voorts wordt de ontwikkeling van Hofland, Beverwijk en Alkmaar afzonderlijk onder de loep genomen. De twee hoofdstukken aan het eind van het boek lijken echter wat uit de toon te vallen, aangezien deze zich richten op respectievelijk kastelen op Hofland en het kasteel Oud Haarlem. Deze hoofdstukken gaan in op de bouw- en bewoningsgeschiedenis van die sterkten en hebben in feite weinig te maken met het economische en politieke narratief dat in de rest van het boek uiteengezet wordt, afgezien van het feit dat het land van de hoven in nieuwe handen kwam en het economisch gebruik ervan veranderde. Niet dat deze bijdragen oninteressant zijn, maar ze hadden beter in een afzonderlijke publicatie over kastelenbouw in het gebied tot hun recht gekomen. Toch is ook dit boek van Cordfunke een prettig leesbare en interessante publicatie geworden. De geschiedschrijving over de vroege periode van de Nederlandse geschiedenis is daarmee weer een goede dienst bewezen.

Wouter van Dijk