De terugtocht, J.J.P. de Jong

Recensent: Wouter van DijkBMU_Website_home_10

De terugtocht. Nederland en de dekolonisatie van Indonesië, J.J.P. de Jong

Uitgeverij Boom, Amsterdam 2015
ISBN: 9789089534668

Paperback, met illustraties en kaarten in zwart-wit, noten, lijst van afkortingen, bronnen- en literatuurlijst en personen- en zaakregisters
394 pagina’s
€29,90

 

Een nieuwe visie op de dekolonisatie van Indonesië

De Jongs fascinatie voor de roerige dekolonisatieperiode is niet vreemd, in 1962 werd hij als dienstplichtig militair naar Nieuw-Guinea gestuurd toen de crisis met Indonesië richting het kookpunt steeg. Dit boek vormt een synthese van twee van zijn eerdere onderzoeken naar de periode van Indonesische dekolonisatie: Diplomatie of Strijd (1988) en Avondschot (2011). Het brengt dan ook in gebalde vorm De Jongs visie op de dekolonisatieperiode naar voren, samen met een aantal nieuwe inzichten van de auteur in de kwestie. In het historisch debat over de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd kan De Jong geschaard worden onder de revisionisten, die ervan uitgaan dat Nederland wel degelijk een geleidelijke dekolonisatie van Indonesië voor ogen had, met onafhankelijkheid als eindpunt. Hij staat met deze stelling tegenover historici als Henk van den Doel, die de traditionele stelling verdedigt dat Nederland wilde vasthouden aan de voordelen van de Indonesische archipel. De federale staatsvorm zou doorgedrukt dienen te worden om zo een blijvende invloed in het bestuur van Indonesië te kunnen behouden.

De Jong beaamt wel dat aanvankelijk Nederland invloed wilde blijven uitoefenen in Indonesië maar stelt tegelijkertijd dat de slag om Soerabaja en de chaotische en revolutionaire situatie op Java ervoor zouden hebben gezorgd dat Van Mook, als luitenant-gouverneur-generaal de hoogste gezagsdrager in de kolonie, definitief van koers zou veranderen. Van herstel van het Nederlandse gezag werd nu dekolonisatie het uiteindelijke doel. Dat hij daarmee met een federaal staatsverband op de proppen kwam had niets te maken met een verdeel-en-heerspolitiek zoals wel verondersteld is, maar puur met de gegeven machtsverhouding op dat moment, aldus De Jong. De Nederlandse positie in de buitengewesten was sterk, maar op Java zeer zwak, vandaar het nieuwe beleid gericht op deelstaten.

Met zijn revisionistische stellingname legt de auteur verfrissende nieuwe accenten bij het benaderen van de onderhandelingen tussen de Republiek en Nederland. Zo maakt hij een uitvoerig punt van de Hoge Veluwe Conferentie, die in veel geschiedenisboeken als mislukking gekenschetst wordt, maar die De Jong ziet als fundamentele genomen horde op de weg naar overeenstemming. Met de hierop volgende verklaring liet de Nederlandse regering in feite blijken de diplomatieke weg te bewandelen, en niet voor militair ingrijpen te kiezen, waar eerder nog de reële mogelijkheid toe bestond. De latere militaire offensieven moeten hiervan los gezien worden, in de tussentijd waren langdurige onderhandelingen gevoerd die uiteindelijk niet tot overeenstemming leidden.

Wat opvalt bij het lezen van De Jongs relaas van de onderhandelingen is zijn bepaald niet malse kritiek op Schermerhorn. Deze wrijft hij eerst de stroeve onderhandelingen door zijn kabinet met de Indonesiërs aan, en vervolgens ook in grote mate de uiteindelijke ‘aankleding’ van het akkoord van Linggadjati in het Nederlandse parlement. De Jong lijkt hierbij voorbij te gaan aan het simpele gegeven dat in de Rooms-rode coalities van net na de oorlog het de Katholieke Volkspartij (KVP) was die met veel misbaar keer op keer de conservatieve koloniale trom roerde, met fractievoorzitter en Volkskranthoofdredacteur Romme aan het hoofd. Schermerhorn, en met hem kabinetspartner Partij van de Arbeid (PvdA) stond hierbij goeddeels tegenover de KVP en wilde juist een compromis met de Republiek bereiken.  Ook binnen de PvdA waren minder vooruitstrevende stemmen te horen, maar om een te optimistische inschatting van de situatie door Schermerhorn aan te wijzen als bepalend voor de uiteindelijke verwording van het Linggadjati-akkoord, zoals De Jong doet, gaat veel te ver.

In zijn beschrijving van de perikelen rondom de Eerste Politionele Actie suggereert De Jong dat een opmars naar Djokjakarta wél het gezochte succes zou kunnen brengen. Zijn theorie over gematigde Republikeinse bestuurders die vervolgens het stokje van Sukarno cum suis zouden kunnen overnemen gaat echter volstrekt voorbij aan het vrijwel unanieme mandaat van de Indonesische bevolking dat de strevers naar ‘100 procent Merdeka’ hadden. Bovendien is het zeer waarschijnlijk dat ook dan de grootschalige guerrilla van de TRI/TNI, het Republikeinse leger, zou losbarsten, zij het enkel wat eerder dan uiteindelijk daadwerkelijk gebeurde.

De tegenstelling die de auteur zo veelvuldig benadrukt tussen enerzijds het algemene beeld dat Nederland door het federale initiatief blijvende invloed in Indonesië probeerde veilig te stellen en anderzijds zijn visie dat wel degelijk van een Nederlands geleidelijk dekolonisatieproces sprake was, is in feite een schijnbare. Als Nederland daadwerkelijk vrede had met een soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië, wat zou de staatsvorm er dan toe doen? Door haar koppig vasthouden aan de federale opzet, en de in allerijl doorgevoerde oprichting van een veelheid aan deelstaten en onafhankelijke gebieden, liet Nederland zich wel degelijk in de kaarten kijken. De onwil definitief afscheid te nemen van het bestuur over Indonesië en de federale opzet die de nieuwe staat naar Nederlands idee zou moeten krijgen, zijn in die zin twee kanten van dezelfde medaille. Nederlandse bestuursambtenaren zouden nog altijd, weliswaar in een ‘adviserende’ rol, betrokken blijven bij het Indonesisch bestuur. De enkele Indonesiërs die met deze deelstatenpolitiek mee wilden doen hadden vaak geen enkel mandaat bij de bevolking. Het is dan ook nogal naïef van De Jong om dit federalisme als een levensvatbaar alternatief te presenteren. Daarbij is de opmerking dat uitgerekend Beel, de man die tijdens zijn premierschap had laten zien totaal geen inzicht in de Indonesische kwestie te hebben, zich in die tijd ‘als een bij uitstek pragmatisch en realistisch politicus had laten kennen’, ronduit lachwekkend. Deze loopjongen van Romme was totaal niet toegerust om de Indonesische problematiek tot een goed einde te brengen, niet als premier en niet als opvolger van Van Mook als Hoge Vertegenwoordiger van de Kroon (HVK).

Waardevol is wel De Jongs visie op de politieke Haagse ontwikkelingen na de Tweede Politonele Actie. Het was niet de Veiligheidsraad die Nederland tot inkeer bracht in haar tot dan toe gevoerde beleid. De almaar saboterende KVP’ers Beel, Romme en Sassen werden ten slotte de voet dwars gezet door een tactische zet van Drees en Anuk Agung die daarmee alsnog de weg vrijmaakten voor een snelle politieke afwikkeling. Vervolgens geeft de auteur een verhelderende uiteenzetting van de uiteindelijke slotonderhandelingen die leidden tot de soevereiniteitsoverdracht. De Jong laat zien hoe inventief de Nederlandse onderhandelaar Van Roijen tegen alle tegenstand van Cochran en Roem in, een voor Nederland aanvaardbaar compromis uit het vuur wist te slepen. Daarbij maakte hij handig gebruik van het waardevolle voorwerk dat minister van Buitenlandse Zaken Stikker gedaan had door bindende afspraken te maken met de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Acheson. Het Van Roijen-Roem-Akkoord bevatte net als de eerdere overeenkomsten van Linggadjati en Renville concessies van beide kanten, maar deze keer konden de kritische achterbannen voldoende overtuigd worden van nut en noodzaak van het akkoord zodat het niet sneuvelde.

Interessant zijn ook de schijnwerpers die De Jong richt op de Nederlandse beweegredenen en het Nederlandse handelen tijdens de onderhandelingen in aanloop naar en tijdens de Rondetafelconferentie (RTC). Zijn stelling dat gedurende de jaren van dekolonisatie de elkaar telkens genaderde onderhandelingsdelegaties telkens beslissend gehinderd werden door hun radicale achterbannen snijdt hout. Wel is zijn benadering op momenten erg eenzijdig en Nederlandcentrisch. Ook komt tussen de regels door een wat verongelijkte schrijver naar voren die nu wel eens zal uitleggen hoe de zaken werkelijk in elkaar steken. Deze belerende toon doet het boek geen goed. De nasleep van de Indonesische dekolonisatie wordt ook nog bondig beschreven, met de Nieuw-Guineakwestie en de latere normalisatie van de betrekkingen tussen Nederland en Indonesië. Een deels historiografisch overzicht van hoe er in latere jaren met de dekolonisatiegeschiedenis werd omgegaan sluit het boek af.

Alle plussen en minnen van De Jongs werk tegen elkaar afwegende, kan gesteld worden dat De Terugtocht zeker een waardevolle bijdrage aan de historiografie over de Indonesische dekolonisatie vormt. De Jong gaat in tegen het algemeen geaccepteerde beeld van de onderhandelingen en dat levert interessante nieuwe inzichten op. Wel schiet hij hierbij zo af en toe uit de bocht en lijkt zijn werk het starre Nederlandse handelen wel erg te vergoelijken en te verklaren als uit de nood der gebeurtenissen geboren. Desondanks kan het zeker geen kwaad met een dergelijke publicatie het debat over de Indonesische dekolonisatieperiode weer eens aan te zwengelen.

Wouter van Dijk