Echte winters. Het winterlandschap in de negentiende eeuw, Sebastiaan Cobelens, Michiel Plomp en Pieter Roelofs.
Uitgeverij THOTH in samenwerking met Teylers Museum, Bussum 2015
ISBN 978 90 6868 691 3
Paperback, met notenapparaat, lijst van werken, register en illustraties in kleur en zwart-wit.
112 pagina’s
€ 17,90
Echte winters
De winterlandschappen in de kunst kenden een ware bloeiperiode in de zeventiende eeuw. Hendrick Avercamp maakte er zelfs een apart genre van. In de achttiende eeuw verdween het wintergezicht door een verandering in smaak. In het begin van de negentiende eeuw waren winterlandschappen zeldzaam. Het tij begon hierna te keren en het Teylers Museum verwierf haar eerste winters. Andreas Schelfhout werd in 1818 namelijk al geroemd vanwege zijn fraaie ‘wintertooneelen’. Mede dankzij hem is in de eerste helft van de negentiende eeuw grote belangstelling ontstaan voor het winterlandschap. Toch besteedt het Teylers Museum nu pas voor het eerst aandacht aan deze tweede bloeiperiode van het winterlandschap.
De publicatie Echte winters. Het winterlandschap in de negentiende eeuw verschijnt bij de gelijknamige tentoonstelling in het Teylers Museum. Zo brengen zowel het boek als de tentoonstelling voor het eerst een overzicht waarin het Nederlandse winterlandschap in zijn volle breedte te zien is: van knusse koek en zopies tot woeste natuurverschijnselen zoals kruiend ijs. De werken die worden behandeld zijn afkomstig van beroemde schilders als Johannes Hermanus Koekkoek, Anton Mauve, Johan Barthold Jongkind en specialisten zoals Andreas Schelfhout en Louis Apol. Echte winters gaat echter niet alleen over grote kunstenaars en hun werken, maar ook over het leven van alledag gedurende de negentiende-eeuwse winters. In de tentoonstelling en het boek wordt stilgestaan bij de positieve en negatieve kanten van de winters: van het schaatsen, de toertochten, het ijszeilen en ritjes met de arrenslee tot ingevroren schepen, seizoenswerkloosheid en overstromingen door kruiend ijs. Deze veelzijdige benadering van het onderwerp zorgen ervoor dat het boek en de tentoonstelling dit brede aspect van de Nederlandse kunst- en cultuurgeschiedenis; de negentiende-eeuwse winters, zo goed mogelijk belichten.
Het boek is onderverdeeld in vier essays. Het eerste essay behandelt de achtergronden bij de Nederlandse negentiende-eeuwse winters. Het tweede essay gaat in op het winterlandschap in de Nederlandse kunst van de negentiende eeuw. In het derde essay staan schaatsclubs en ijsportretten centraal en in het laatste essay wordt aandacht besteed aan hardrijderijen op doek en papier.
In het eerste essay wordt ingegaan op de koude winters van de negentiende eeuw. Tot rond 1850 had Nederland immers te maken met een Kleine IJstijd. In de negentiende eeuw schommelde de wintertemperatuur tussen de 1,5 en 2,5 graad Celsius, terwijl het huidige gemiddelde op zo’n 3,5 graad ligt. In de winter van 1823 bedroeg de gemiddelde temperatuur in januari zelfs -7 graad. Dit ijskoude weer zorgde voor opmerkelijke, on-Hollandse verschijnselen zoals een onafzienbare ijsvlakte met ijsbergen. De laatste strenge winter van de negentiende eeuw had plaats in 1895, de jonge prinses Wilhelmina reed dat jaar met genoegen schaatstochtjes.
Zoals gezegd beleefde het winterlandschap in de kunst in de negentiende eeuw een tweede bloei. De afwezigheid van het fenomeen had wellicht te maken met het wegvallen en later juist weer opkomen van de interesse voor het schaatsenrijden. Stijl en onderwerpkeuze veranderen in de loop van de eeuw van heel precies geschilderde ijsscènes, met prachtig donker ijs vol krassen van het schaatsen, tot ‘natuurlijke’, meer impressionistisch geschilderde sneeuwlandschappen. Andries Vermeulen en Hendrik Willem Schweickhardt hielden zich vooral bezig met het weergeven van allerlei vormen van ijspret, terwijl Jacob van Strij steeds vaker koos voor een verstild plekje met amper stoffage, bijvoorbeeld een bevroren slootje met knotwilgen, een eenzame boerderij tegen een besneeuwde bosrand of een schilderachtig plekje langs een rivier. In 1850 was de kunst toe aan een spontanere, minder bestudeerde en meer impressionistische kijk op de natuur. De winterlandschappen van Anton Mauve, Hendrik Willem Mesdag en Louis Apol tonen geen koek en zopies, maar conventioneel-romantische winterlandschappen en genrevoorstellingen. Tot slot, het fenomeen van de kortebaanwedstrijd, dit is inmiddels 250 jaar oud. Kortebaanwedstrijden werden vooral georganiseerd in Friesland en Groningen en zijn dan ook met name aanwezig in voorstellingen van lokale kunstenaars. In het westen van Nederland lieten kunstenaars het thema volledig ongemoeid. Hier werd meer aandacht besteed aan het schoonrijden.
Al met al is zowel het boek als de tentoonstelling Echte winters een bijzonder fraai en compleet overzicht van de negentiende-eeuwse winters. De combinatie van de historische verhalen over de strenge winters en de ontwikkeling in het genre van het winterlandschap zorgen voor een interessant geheel. De winterlandschappen strelen het oog en de achtergrondverhalen zullen velen verblijden door de onbekende geschiedenissen die worden verteld. Een boek dat doet verlangen naar een echte winter inclusief ijspret.
Vera Weterings
De tentoonstelling Echte winters is tot en met 6 maart 2016 te bezoeken in het Teylers Museum in Haarlem.