Macht en aanzien. Kennemer adel in de volle middeleeuwen (1050-1350), E.H.P. Cordfunke
Walburg Pers, 1e druk, Zutphen 2013
ISBN: 978 90 5730 851 2
Hardcover, rijk geïllustreerd in kleur, met bibliografie, register, kaarten en stambomen
144 pagina’s
€ 24,95
De Middeleeuwse adel van Kennemerland
Met dit boek over de Middeleeuwse hoge adel van Kennemerland doet emeritus-hoogleraar Cordfunke een poging de geschiedschrijving over adellijke geslachten weer nieuw leven in te blazen. Het onderwerp heeft in de loop van de vorige eeuw niet de aandacht van historici gekregen die het verdient, aldus Cordfunke. Adelsgeschiedenis werd gezien als elitair en lange tijd was er geen interesse in de geschiedenis van adelsgeslachten. Het gevolg was een gebrek aan kennis over, onder andere, de hoog-adellijke geslachten van Kennemerland. Deze leemte deed zich vooral gelden voor de periode vóór de Late Middeleeuwen, de periode van ruwweg 1050 tot 1350. Vandaar de keuze van Cordfunke om zich juist op deze periode te richten, een tijd waarvan niet voor niets weinig bekend is over de adellijke families uit de regio. Het bronnenmateriaal is schaars en onvolledig. Desondanks slaagt Cordfunke erin heel wat licht te scheppen in het duister dat de families omgeeft, om tegelijkertijd de onderlinge verwantschapsbanden aan te tonen en inzichtelijk te maken. De keuze voor een relatief klein gebied als Kennemerland is gemaakt omdat er in de Middeleeuwen grote regionale verschillen bestonden in sociaal, juridisch en geografisch opzicht, waardoor vergelijkingen op grotere schaal snel mank gaan.
De auteur leidt zijn studie in met een uiteenzetting over de veranderende sociale plaats van de adel in de periode van studie. De adel evolueerde in deze tijd van een pre feodale ‘vrije adel’, met eigen bezit, naar een feodale ‘leenadel’ die zijn bezit in leen hield van bijvoorbeeld de graaf. De grote maatschappelijke veranderingen die dit met zich meebracht maken de periode bijzonder interessant. Na de inleiding volgen acht thematische hoofdstukken waarin meestal één, soms meer, adellijke geslachten centraal staan. Binnen het hoofdstuk tracht de auteur een genealogie van de betreffende familie bij elkaar te puzzelen. Daarbij geeft hij een keur aan historische informatie die direct uit het nog beschikbare bronmateriaal over de leden van het geslacht afkomstig is, of daaruit indirect is af te leiden. Hierdoor ontstaat een beeld van de Kennemer adel in de periode dat nog niet tevoren zo helder uitgekristalliseerd is weergegeven. De veelvuldig door het boek verspreide tabellen die de afstamming en verwantschappen van en tussen de families laten zien zijn hierbij van grote hulp.
Adellijke families die zoal ter sprake komen, zijn de afstammelingen van het geslacht Van Haarlem, de Brederodes en de heren van Egmond. Naast deze hoog-adellijke families zijn ook de families van wat lagere komaf vertegenwoordigd; zoals de Van Velsens, en de geslachten van Akersloot en Torenburg. Het blijkt dat sommige geslachten, ondanks hun geringe status aan het begin van de periode van onderzoek, in de loop van de tijd toch hun stempel wisten te drukken op belangrijke politieke gebeurtenissen. Een voorbeeld hiervan zijn de Heemskerken, die deel uitmaakten van het centrum van de Kabeljauwse partij in de ontbrandende strijd tegen de Hoeken. Een voorbeeld de andere kant op is zichtbaar bij het volgen van de geschiedenis van de heren van Persijn. Hoewel de Persijns lange tijd deel uitmaakten van de kleine kring rondom de graaf, kon dit niet voorkomen dat Jan III, heer van Waterland en loot van de Persijnstam, in de loop van de veertiende eeuw financieel bijgestaan moest worden door de graaf, en uiteindelijk zelfs onder curatele werd gesteld. Deze voorbeelden tonen aan dat in deze woelige periode grote sociale verschuivingen konden plaatsvinden, ook onder de doorgaans als statisch betitelde adelstand. Zelfs een plaats in de kleine kring rond de graaf was blijkbaar niet voldoende om een zekere mate van welstand te garanderen zodat vastgehouden kon worden aan een ridderlijke levensstijl.
Deze trend is in meer gevallen te zien, de meeste adellijke geslachten uit de regio zijn volgens Cordfunke te herleiden naar een onbekende stamvader van de Haarlems. Dit zeer rijke geslacht had nauwe banden met de abdij van Egmond, vandaar ook dat wanneer verder teruggegaan wordt in de tijd, en het schriftelijke bronmateriaal zeldzamer wordt, uiteindelijk de enige schriftelijke bronnen gevormd worden door losse aantekeningen in de boeken van de abdij van Egmond. De jongere zonen van het welvarende en kinderrijke geslacht Van Haarlem stichtten met hun erfdeel stuk voor stuk nieuwe adellijke geslachten waarvan zij de stamvader waren, zoals de Heemskerks en de Egmonds. Wellicht is dit ook het geval geweest bij de Persijns en de Banjaarts.
Cordfunke verdient veel lof voor deze uitvoerige studie naar de verwantschappen en levenswandel van deze verschillende adellijke families uit de regio Kennemerland. Zijn boek vult een leegte die hiermee in de historiografie wordt gevuld. Natuurlijk kan verder onderzoek nog altijd meer details boven water halen, maar Cordfunke’s boek zal daarbij fungeren als een zeer nuttige stapsteen voor toekomstige onderzoekers. Enig nadeel is dat door de grote nadruk die binnen het boek ligt op het boven tafel krijgen van de genealogieën en de verwantschappen binnen en tussen de families, het boek niet heel prettig doorleest. Bij tijd en wijle geeft het boek de indruk een feitenrelaas te zijn, meer dan een samenhangende familiegeschiedenis. De invalshoek en doel van het onderzoek maken dit zeer lastig te vermijden, en het is de verdienste van de auteur dat leesbaarheid van het geheel hieronder niet te zeer te lijden heeft gehad. Concluderend kan gesteld worden dat Cordfunke’s studie een zeer waardevolle aanvulling van de historiografie over het onderwerp vormt. Onderzoekers zullen er veel waardevolle informatie in vinden, voor leken en algemeen geïnteresseerden in de Middeleeuwse periode in deze regio is het boek minder geschikt.
Wouter van Dijk