Nobel streven, Frits van Oostrom

Nobel streven. Het onwaarschijnlijke maar waargebeurde verhaal van ridder Jan van Brederode, Frits van Oostrom

Prometheus, Amsterdam 2017
ISBN: 978 90 446 3467 9

Hardcover, rijk geïllustreerd in kleur, met stamboom van de middeleeuwse Brederodes en registers van persoonsnamen en plaatsnamen. Uitgebreide bibliografie en notenapparaat op www.nobelstreven.nl.
384 pagina’s
€24,99

Het fantastische leven van heer Jan

Menigeen zal de naam Brederode bekend voorkomen, al is het maar vanwege de imposante ruïne van het stamslot van de familie die nog altijd te bezoeken is in Santpoort. De Brederodes waren een belangrijk middeleeuws geslacht in het graafschap Holland. Frits van Oostrom, hoogleraar en specialist historische letterkunde wijdde een boek aan het zwarte schaap van de familie: heer Jan, de zevende heer van Brederode.
Op het omslag van het fraai vormgegeven Nobel streven staat een afbeelding van het rad van fortuin, dat alsmaar ronddraait en de mensen die zich eraan vastklampen willoos van geluk en voorspoed in pech en narigheid stort. Dat typeert bij uitstek het leven van heer Jan van Brederode (ca.1372-1415).

Hij kwam in gezegende omstandigheden ter wereld, zoals de auteur het zo mooi omschrijft. Jans jeugd zal naar alle waarschijnlijkheid prettig verlopen zijn, maar de ellende begon eigenlijk op het moment dat het geluk Jan juist leek toe te lachen. Zijn oudere broer Dirk werd kloosterling, precies rond de tijd dat hun beider vader stierf. Hierdoor werd Jan rond zijn achttiende heer van Brederode, en om de erfopvolging zeker te stellen met nageslacht moest hij een geschikte echtgenote vinden. De familie ging dus op zoek.

Het gedroomde huwelijk dat een nachtmerrie werd
Een droompartij diende zich aan in de persoon van Johanna van Abcoude, erfdochter van Willem van Abcoude, een belangrijk heer uit het Sticht. De prijs die Jan aan zijn schoonvader moest betalen was niet gering, en was het begin van langdurige geldzorgen die Jan, Johanna en de hele familie Brederode lang bleven achtervolgen. Al snel bleek dat Jan met deze huwelijkse voorwaarden tot de grens van zijn financiële kunnen was gegaan, en eigenlijk eroverheen. Herhaaldelijk werd hij door zijn schoonvader gemaand tot achterstallige betalingen, en die schroomde er niet voor zijn ongenoegen over zijn kersverse schoonzoon te uiten bij de landsheer, de Hollandse graaf Albrecht van Beieren.

Bij het sluiten van het huwelijk was van de kant van de Brederodes natuurlijk ingecalculeerd dat zodra Willem zou overlijden, alle eigendommen zouden overgaan op Johanna. Dan zouden in één klap alle financiële problemen uit de wereld zijn. Het enige probleem was dat vader Willem vooralsnog niet van plan leek snel naar gene zijde te vertrekken, hij was immers nog geen vijftig. Ook de komst van nageslacht liet deze eerste jaren van het huwelijk op zich wachten.

Oorlog in Friesland
Daarbij werden Jans financiële mogelijkheden verder beknot door zijn eigen landsheer de Hollandse graaf, die het in 1396 in zijn hoofd had gehaald om oorlog tegen de Friezen te gaan voeren. Als leenman diende Jan vervolgens zijn heer militaire bijstand te verlenen, op eigen kosten natuurlijk. Hoewel de veldtocht over de Zuiderzee redelijk succesvol verliep, was er weinig buit te behalen. Onderaan de streep leverde de veldtocht de Hollandse schatkisten weinig op. Bovendien werden op de terugtocht alweer nieuwe plannen gemaakt voor een volgende heervaart. Misschien had graaf Albrecht wat beter naar de hertog van Gelre moeten luisteren toen deze hem te kennen gaf dat ‘Friesland geen land is om te veroveren’ en dan ook afwijzend reageerde op het verzoek van de Hollandse graaf om hem te vergezellen tijdens zijn oorlog tegen de Friezen. Hoe dan ook, in 1398 moesten Jan van Brederode en de zijnen wederom optrekken tegen de Friezen. Het enige resultaat was deze keer de overgave van de stad Staveren, Stavoren, waarna de Hollanders hier een contingent troepen als garnizoen legerde om zodende een bruggenhoofd in Friesland te behouden. Ook Jan is enige tijd commandant van dit garnizoen geweest. Uit deze periode zijn meerdere brieven van hem bekend waarin hij graaf Albrecht vraagt om meer materiaal en troepen, noodzakelijk om in geval van nood een fatsoenlijke verdediging te kunnen voeren. Bezuinigingen op defensie zijn van alle tijden, zullen we maar zeggen.

Pelgrimage naar Ierland
In de weinige rust die Jan in zijn eerste jaren als heer van Brederode gegund was, slaagden hij en zijn echtgenote er niet in enig nageslacht te produceren. Dit was nogal een nijpende zaak voor een adellijke familie in de middeleeuwen, het was immers van het grootste belang de bezittingen door te geven aan een volgende generatie, liefst in betere staat dan daarvoor. Uitsterven als geslacht was het grote schrikbeeld. Mogelijk als boetedoening en om Gods zegen af te smeken, heeft Jan vervolgens het plan opgevat om op bedevaart te gaan. Niet zomaar een bedevaart zoals een wandeling naar Santiago de Compostela of Rome, nee, hij zou met eigen ogen het Vagevuur gaan aanschouwen in de grot van Sint Patricius. Dit zou te zien zijn in een grot op een klein eilandje, Station Island, in Lough Derg, het Rode Meer in het graafschap Donegal in noordwest-Ierland. Van Oostrom omschrijft het als een aardse hellevaart en het was de zwaarte pelgrimage die men kon maken. Jan is waarschijnlijk de eerste uit de noordelijke Nederlanden geweest die deze tocht maakte, en misschien wel uit de hele Lage Landen.

Kartuizer
Eenmaal terug in Holland bleek de pelgrimage niet het gewenste effect te hebben. Kinderen bleven uit. Toen de Hollandse graaf, en met hem de Brederodes, ook nog eens in een langslepende oorlog verwikkeld raakten met de machtige heer Jan van Arkel, kwam men in de familie Brederode op een even lumineus als risicovol idee. Om alle schuldeisers te slim af te zijn, Jan ging inmiddels bijna kopje onder door alle schulden die zich nu al jarenlang tegen elkaar opstapelden, zouden hij en Johanna beiden in het klooster intreden. Schulden die aan hem persoonlijk kleefden zouden dan niet vereffend hoeven te worden, en derde broer Walraven kon met een wat schonere lei proberen het blazoen van Brederode weer wat op te poetsen en het zo begeerde nageslacht te verkrijgen. Het was echter geen geringe stap het klooster in te gaan, dat was normaliter een keus voor het leven. Van Oostrom vermoedt echter, en hij toont aan dat voor zijn vermoedens alle grond is, dat Jan en Johanna van zins waren om zodra schoonvader Willem van Abcoude zou overlijden, het klooster weer vaarwel te zeggen om hun erfenis op te eisen. Dan zouden alle financiële zorgen tot het verleden behoren.

In 1401 traden Jan en Johanna beiden in het klooster, Jan vond onderdak bij de kartuizers in Zelem in Belgisch Limburg, en Johanna bij de dominicanessen in Wijk bij Duurstede. De kartuizers stonden bekend als strengste onder de kloosterorden, maar hadden ook een reputatie van klooster van de adel. Zij telden veel telgen uit adellijke geslachten onder hun bewoners. Eenmaal binnen de muren van de kartuis achtervolgde het noodlot Jan al spoedig. Binnen een jaar na zijn intrede had Walraven, de nieuwe heer van Brederode, zich in een drieste aanval tijdens de Arkelse oorlog gevangen laten nemen door Jan van Arkel, en kreeg een prijskaartje met een astronomisch bedrag aan losgeld om zijn nek hangen. Weg financiële voordelen van terugtreden als heer van Brederode en weg kans op voortzetting van de stamboom. Het moet een mokerslag voor Jan zijn geweest, die er hem overigens niet van weerhield binnen de muren van het klooster de hand te leggen aan een prachtige tekst, Des coninx summe, die tegenwoordig wordt beschouwd als de mooiste en meest beeldende middelnederlandse tekst die is overgeleverd.

Terug in de wereld
Na zeven jaar in het klooster kwam het verlossende bericht; Willem van Abcoude was overleden. Dat was het moment waarop Jan gewacht moet hebben. Hij verliet namelijk vrij snel daarna het klooster, tegen de wens van de Orde in, en probeerde zijn erfenis op te eisen. Formeel waren Johanna en hij namelijk nooit gescheiden. De bisschop van Utrecht, leenheer van de heerlijkheden in kwestie, had er echter geen belang bij een edelman uit het Hollandse kamp zo machtig in zijn eigen Sticht te maken. Zijn keuze viel op een nog kneedbaar neefje van Johanna, Jacob van Gaasbeek. Tot aan de hoogste geleerden in Parijs heeft Jan vervolgens geprobeerd zijn gelijk te halen, hij verkreeg pauselijke dispensatie om het klooster te verlaten maar ordinaire machtspolitiek van de Utrechtse bisschop zorgde er uiteindelijk voor dat hij met lege handen kwam te staan. Verguisd als weggelopen kloosterling, en gevangen geraakt bij een poging zijn vrouw uit het klooster in Wijk te bevrijden, moet hij toen hij ten slotte weer op vrije voeten kwam, wel bijzonder teleurgesteld zijn geweest in wat het leven voor hem in petto had gehad. En dat terwijl hij nog geen veertig was. Van deze wat sombere kijk op het leven getuigt ook zijn levendige tekst in Des coninx summe, die vooral uitvoerig handelt over doem en verderf in het hiernamaals en het slecht in de mens breed uitmeet.

Een roemloos eind
Nu hem niets dan zijn ridderlijke achtergrond en kracht rest, besluit Jan huurling te worden. Zijn vrouw is inmiddels in het klooster gestorven, zijn broer is heer van Brederode, en Jan lijkt zijn dagen in ledigheid te moeten slijten. Daar ziet hij niets in, en vanwege de Honderdjarige Oorlog die in Frankrijk woedt is er volop werk voor huurlingen. Jan biedt eerst zijn diensten aan de Engelse koning aan, met wie hij vanuit het verleden al banden onderhield. Deze wijst hem vanwege zijn besmeurd blazoen als weggelopen kloosterling de deur, waarna Jan in dienst treedt bij de vijand; de koning van Frankrijk. In Franse krijgsdienst sneuvelt hij uiteindelijk in de anonimiteit op het veld van Azincourt tussen duizenden Fransen.

Een meesterlijk boek
Het levensverhaal van Jan van Brederode dat Van Oostrom zo minutieus heeft opgetekend lijkt haast een historische roman, zo fantastisch doen sommige gebeurtenissen aan. De auteur is zelf de eerste die dat benadrukt in de vele lezingen die hij in het land geeft over zijn laatste pennenvrucht. Bij onderzoek naar de middeleeuwen blijft gewoonlijk veel in het duister vanwege afwezige bronnen, het geval van heer Jan is wat dat betreft uitzonderlijk. Het zet je wel aan het denken over de vele levens waarover we nooit meer te weten zullen komen vanwege schaarste in het bronmateriaal.
Daarbij wordt dat verhaal door Van Oostrom weergaloos verteld. Een voorbeeld hiervan is de poging die Jan onderneemt om zijn vrouw uit het klooster te ontvoeren wanneer hij zelf zijn orde heeft verlaten, waarschijnlijk met haar goedkeuring maar tegen de zin van de kerkelijke autoriteiten en de Utrechtse bisschop. De poging mislukt, en niet lang daarna sterft Johanna in het klooster.

"Het kan voor Jan en zijn mannen nooit moeilijk zijn geweest om met geheven zwaarden vijftig nonnen plus een pater de stuipen op het lijf te jagen, in die paniek zuster Johanna op een paard te hijsen en haar met machtsvertoon het klooster uit te voeren. Wel moet het een consternatie van jewelste hebben gegeven, die snel genoeg de aandacht trok. Het Magdalenaklooster lag in Het Oever, een voorstadje van Wijk tussen de stadskern en de Lek, op een paar honderd meter van kasteel Duurstede, Johanna's ouderlijk huis. Een flink deel van de stad zal wel te hoop gelopen zijn voor deze overval op een nonnenklooster door een ridderlijke knokploeg." [p.224]

Hoewel het boek leest als een trein en geen moment verveelt, besef je je al lezende wat een klus het geweest moet zijn om al deze puzzelstukjes uit verschillende bronnen in elkaar te passen. Van Oostrom is daar met zijn team bijzonder goed in geslaagd en heeft met Nobel streven een ware historische pageturner afgeleverd, gestoeld op degelijk wetenschappelijk onderzoek. De auteur geeft zowel vooraf als na afloop van Jans geschiedenis de nodige context van de middeleeuwse samenleving waarin de familie Brederode zich bewoog en de levenshouding van de mensen, de adel in het bijzonder. Daarbij legt hij op een heldere manier uit, zoals een goede historicus betaamd, hoe de conclusies in zijn boek tot stand zijn gekomen. Het bronnenmateriaal is, zeker voor de middeleeuwen, fragmentarisch, en mede daarom valt het niet mee om een biografie over iemand uit die tijd te schrijven. Dat Van Oostrom en de zijnen hier toch zo goed in geslaagd zijn komt door de context van de tijd waarmee het leven van Jan wordt ‘aangekleed’, en een afgewogen interpretatie van het bronmateriaal dat wél beschikbaar is, volgens de toetsbare historische methode. De uiteindelijke onderzoeksresultaten worden bovendien multimediaal gepresenteerd, want wie na lezing van het boek geen genoeg kan krijgen van de zoektocht naar Jan van Brederodes levensverhaal kan terecht op nobelstreven.nl waar allerlei extra materiaal en een uitgebreide verantwoording te vinden zijn. Pure reclame voor de mediëvistiek, dit boek!

Wouter van Dijk

Een verkorte versie van deze recensie verscheen eerder op de website van Athenaeum Boekhandel.