Recensent: Wouter van Dijk
Ontsporing van geweld. Het Nederlands-Indonesisch conflict, J.A.A. van Doorn & W.J. Hendrix
Walburg Pers, Zutphen 2012
ISBN: 978.90.5730.886.4
Paperback, met noten, literatuuropgave en register
367 pagina’s
€24,50
De psychologie van een krijgsmacht in actie, of hoe vervolgden vervolgers kunnen worden
Van Doorn’s en Hendrix’ standaardwerk over de militaire excessen die in de jaren 1945-1950 in Indonesië hebben plaatsgevonden bestaat uit twee delen; een eerste deel dat handelt over de koloniale voorgeschiedenis voorafgaand aan de eufemistisch bekend geworden Politonele Acties, en een tweede deel dat inzoomt op de geweldplegingen tijdens deze oorlogshandelingen. Daarbij is het boek opgebouwd uit verschillende lagen die van algemeen naar de kern voeren, als de rokken van een ui. De misdragingen binnen één onder de loep genomen legeronderdeel zijn hiervan de culminatie.
De auteurs, zelf actief geweest als dienstplichtig militair in Indonesië, putten voor deze destijds baanbrekende studie uit eigen onderzoek on the spot, terwijl de militaire acties in volle gang waren. Toch belandden de onderzoeksresultaten na thuiskomst in Nederland in de kast, er was weinig behoefte aan en terugblik op de turbulente periode uit het recente verleden. Met de excessennota eind jaren ’60 veranderde dat, publicatie volgde alsnog en het boek sloeg in als een bom. Hoewel sindsdien veel is gepubliceerd over de dekolonisatie van Indonesië, is nog steeds veel duister over de militaire misdragingen van Nederlandse troepen aldaar. Wat dat betreft heeft Van Doorn’s en Hendrix’ studie nog weinig aan zeggingskracht en actualiteit ingeboet.
Van Doorn start het boek met een scherpzinnige analyse van het koloniale systeem en de ontwikkelingen die leidden tot de opkomst van het Indonesische nationalisme en haar toenmalige leiders. Hij laat zien waarom het voor de Indische Nederlanders zo moeilijk was, zo niet onmogelijk, om afscheid te nemen van de vooroorlogse verhoudingen. De grotendeels erg conservatieve Indisch-Nederlandse bevolking sprak zich dan ook hartgrondig uit tegen elke mate van Indonesische emancipatie. Na een analyse van de burgermaatschappij in Indië richt Van Doorn zich op de achtergrond en psyche van de troepen die in het naoorlogse Indonesië aanwezig waren. De ervaringen en erfenissen van het KNIL, het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, opgedaan in de ongeregelde oorlogvoering en politionele optredens in onder andere Atjeh, bleken bepalend te zijn voor de wijze waarop voor Indië bestemde nieuwgevormde troepen werden opgeleid. Ook de instructies van deze nieuwe eenheden waren voornamelijk afkomstig van het KNIL, aangezien dit vanwege de Indische expertise verreweg de meeste instructeurs leverde. Een harde lijn en een traditie van contraguerrilla waren dominante kenmerken van de KNIL-cultuur.
Een enkele keer schemert door dat Van Doorn’s vertoog toch al enkele decennia oud is. Bij de behandeling van de politieke besluitvorming komt de marxistische historische dialectiek wel erg sterk naar voren, al is dat niet geheel verwonderlijk bij een boek uit de jaren ’70 geschreven door een socioloog. De politieke kopstukken van het conflict worden wat teveel voorgesteld als willoze pionnen die hulpeloos op de golven van de geschiedenis meegevoerd worden.
Een van de belangrijke punten die de auteurs in hun boek maken, en die het verdient eruit gelicht te worden, betreft de verantwoordelijkheid voor het excessieve geweld. Temeer aangezien in de jaren na de oorlog in Indonesië veel veteranen zich persoonlijk aangevallen voelden wanneer men over misstanden uit die tijd begon. Hoewel in het leger als instituut alle verantwoordelijkheden en beslissingsbevoegdheid naar de top is verschoven, worden excessen gezien als voortkomend uit individueel gedrag van ‘Jan Soldaat’, onderaan de hiërarchie. Excessen door technische wapens zoals luchtaanvallen of artilleriebeschietingen waarbij geen infanterie betrokken is en de verantwoording direct is terug te voeren op het hogere kader, werden terzijde geschoven als gevallen van collateral damage, ofwel ‘waar gehakt wordt vallen spaanders’. De legerleiding, kortweg, veegde zijn eigen straatje schoon.
In het laatste deel van het boek zoomen Hendrix en Van Doorn dieper in op specifieke gevallen van misdragingen in een bataljon in de oorlogsperiode. Het is fascinerend en tegelijkertijd beangstigend om te zien hoe een dergelijke groep na verloop van tijd op een glijdende schaal terecht kan komen van wat toelaatbaar is in een oorlogssituatie en wat niet. De militaire inlichtingendiensten, die over het algemeen niet vies zijn van marteling en onnodige en nutteloze vernielingen, spelen hierin een belangrijke rol. Zij ‘normaliseren’ als het ware misdadige gedragingen waarbij niet zelden militairen meegaan in gecreëerde cultuur van onoorbare geweldplegingen. Wel onderstrepen Van Doorn en Hendrix hun observatie dat tot de excessen vaak wordt aangezet door één of enkele individuen; niet de troep ageert, maar altijd zijn het één of een paar personen die het initiatief nemen, meestal specialisten. Met specialisten worden dan voornamelijk commando’s of personeel van de inlichtingendiensten bedoeld.
De sociologische benadering achter de ontsporing van het geweld van Nederlandse kant in Nederlands-Indië is bijna vijf decennia na het verschijnen van Van Doorn’s en Hendrix’ studie nog altijd ongeëvenaard, hoewel in die tijd door historisch onderzoek over de periode en de militaire acties als geheel heel veel meer bekend is geworden. We zijn er echter nog niet. Het wachten is nu op de jongste loot aan deze boom van Nederlands-Indonesische geschiedschrijving met het verschijnen van historicus Remy Limpach’s studie naar het Nederlands geweld in Indonesië. Wordt ongetwijfeld vervolgd.
Wouter van Dijk
Pingback:
Op klompen door de dessa, Hylke Speerstra |