Oorlogsboeven, Jan Julia Zurné

Recensent: Wouter van Dijk

Oorlogsboeven. Alledaagse criminaliteit tijdens de Tweede Wereldoorlog, Jan Julia Zurné

Walburg Pers, Zutphen 2024
ISBN 9789464562965

Paperback met flappen, geïllustreerd in zwart-wit, met noten, bronnen- en literatuuropgave
208 pagina’s
€ 20,00

Oorlogsboeven

De Tweede Wereldoorlog staat nog altijd volop in de belangstelling. Dat geldt niet voor het onderwerp van dit boek van universitair docent Politieke Geschiedenis Jan Julia Zurné. Zij licht in Oorlogsboeven ‘gewone’ criminaliteit uit tijdens de oorlogsjaren. Vaak is het buitengerechtelijke en gewelddadige handelen van de bezetter onderwerp van veel onderzoek en aandacht. Daardoor is het boek een mooie inleiding tot meer onderzoek naar deze kant van de bezettingstijd.

In het boek komen verschillende vormen van criminaliteit aan de orde, die de auteur aan de hand van enkele voorbeelden introduceert. Het vaakst gaat het dan om diefstal, bijvoorbeeld lijkroof van gesneuvelde soldaten in de meidagen van 1940, of fietsendiefstal. Zurné ontkracht daarbij terloops de mythe dat het de Duitsers waren die alle Nederlandse fietsen vorderden en afvoerden naar Duitsland. Er waren inderdaad fietsvorderingen, maar tegen de tijd dat die plaatsvonden zaten veel Nederlanders al zonder bereidbaar rijwiel door onderdelenschaarste, of doordat landgenoten hen daarvan hadden bestolen vanwege de hoge prijzen die fietsen opleverden bij doorverkoop.

Schrijnender zijn de oplichtingsgevallen die te maken hebben met het onderduiken van joodse Nederlanders. Die verkeerden natuurlijk al in een uiterst precaire situatie, zonder kans op rechtshulp van de autoriteiten. Het kwam voor dat personen hun woning als onderduikadres ter beschikking stelden aan het verzet, en nadat onderduikers waren ingetrokken al snel met de een of andere smoes over verraad hun onderduikers halsoverkop de deur uit werkten, waarbij die al hun weinige bezittingen aan juwelen of geld moesten achterlaten. Die stak de oplichter vervolgens in eigen zak. Door argwaan bij verzetsstrijders en het huis uit gewerkte onderduikers kwamen dit soort praktijken soms aan het licht.  

Zurné heeft voor haar boek veelal voorbeelden gebruikt uit het Noord-Hollands Archief en het Brabants Historisch Informatie Centrum, de provinciale archiefbewaarplaatsen van Noord-Holland en Noord-Brabant. Ze kan dan ook mooi de situatie in beide delen van het land beschrijven, wanneer de geallieerden in het najaar van 1944 wel het zuiden bevrijden, maar het noorden van Nederland de hongerwinter tegemoet gaat. In het in 1944 fel bevochten gebied rond Boxtel bijvoorbeeld, verhaalt ze over twee broers die in hun verwoeste dorp hier en daar wat spullen bij elkaar ‘scharrelen’ en ‘vinden’, maar daar uiteindelijk niet mee wegkomen. Ze weet daarmee treffend de schemerige situatie te schetsen waarin men zich in die oorlogsdagen bevond, omringd door geallieerde soldaten die ook maar pakten wat ze dachten nodig te hebben. Die tijdelijke situatie van schijnbare wetteloosheid nodigde ook burgers uit wat losser om te gaan met eigendomsnormen. Zo’n zelfde schemersituatie treffen we in Haarlem tijdens de hongerwinter, waar politieagenten meedoen aan diefstal van een partij suiker. De vraag werd vervolgens of deze diefstal gericht was tegen de Duitse bezettingsautoriteiten, die immers bepaalden over wat er met de partij suiker gebeurde, of tegen de Nederlandse bevolking, die door de diefstal gedupeerd werd want zo werd deze onttrokken aan het systeem van voedseldistributie. Het ene zou van de dieven verzetshelden maken, het andere verachtelijke boeven die in tijden van nood hun landgenoten het leven nog moeilijker maakten. Voor de rechterlijke macht viel het niet mee achter de waarheid te komen.  

Naast de zeer informatieve voorbeelden die Zurné van de diversiteit aan criminaliteit geeft, schetst ze ook hoe het justitieel en rechterlijk apparaat in bezettingstijd functioneerde. Ze laat daarbij zien dat op het uitvoerend niveau Nederlandse rechters in de zaken die in het boek worden besproken nog vrij autonoom konden oordelen. Pas wanneer het volgens de Duitsers ging om zaken die zorgden voor ontregeling van de openbare orde of heel direct raakten aan bezettingsmaatregelen zoals verzetsactiviteiten, werden personen door Duitse rechtbanken berecht. Weliswaar werden op hoge posten in het Openbaar Ministerie nationaalsocialisten benoemd, maar aangezien er daar simpelweg te weinig van waren, en de rechterlijke macht toch moest blijven functioneren, konden veel niet-NSB’ers hun functie blijven uitoefenen. De discussie die tijdens de bezetting en natuurlijk daarna wel gevoerd werd, is of dat men zich daarmee medeplichtig maakte aan het bezettingsregime, of juist erger had voorkomen door waar het kon een restje recht in de behandeling van zaken te handhaven.

Dat alles maakt van Zurné’s boek een prettig leesbare en enthousiasmerende introductie op dit nog veelal onontgonnen terrein van het onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Een aanrader voor iedereen met interesse in deze periode van de Nederlandse geschiedenis.

Wouter van Dijk