Tuinen van de farao’s. Planten en bloemen uit het Oude Egypte uit de collectie van het Rijksmuseum van Oudheden, Christian Greco, Vincent Oeters en Maarten J. Raven
De Swart, Den Haag, 2012
ISBN: 9789071201233
Paperback, geïllustreerd
80 pagina’s
€ 14,95
Tuinen van de Farao’s
De tentoonstellingscatalogus Tuinen van de farao’s. Planten en bloemen uit het Oude Egypte uit de collectie van het Rijksmuseum van Oudheden verscheen bij de opening van de gelijknamige tentoonstelling in het Rijksmuseum van Oudheden. De tentoonstelling loopt van 27 april tot en met 2 september 2012. De catalogus is geschreven door drie medewerkers van het museum: dr. Christian Greco en dr. Maarten J. Raaven, allebei conservator van de Egyptische afdeling en door hun assistent Vincent Oeters.
De catalogus is niet zo zeer een boek om mee te nemen tijdens het bezoek aan de tentoonstelling, maar meer een beknopt naslagwerk om thuis rustig te lezen. In het boekje vindt men in een notendop de geschiedenis van de gewassen uit het Oude Egypte. Het boekje is onderverdeeld in een vijftal hoofdstukken die op hun beurt op een zeer aangename manier zijn ingedeeld. Zo krijgt de lezer in het eerste hoofdstuk een introductie over hoe het Egyptische landschap was ingericht en hoe de mensen leefden. In deze introductie wordt met name aandacht besteed aan de betekenis van de Nijl voor Egypte, zijn landbouw en het irrigatiesysteem dat de Egyptenaren kenden.
Hierna wordt dieper ingegaan op het gebruik van planten en bloemen in de Egyptische cultuur. In de volgende hoofdstukken wordt niet alleen gesproken over de soorten bomen en vruchten die in het Oude Egypte groeiden, maar ook over het nut van deze gewassen voor de land- en tuinbouw. Naast de betekenis van de planten voor de eetcultuur wordt ook ingegaan op de symbolische betekenis van de natuur. Daarbij worden verschillende gewassen gedetailleerd beschreven om een goed beeld te krijgen van de botanische cultuur. Een voorbeeld is de ui die niet alleen een belangrijk volksvoedsel was, maar ook symbolisch een belangrijke rol had. Zo werden uien tot kransen gevlochten en gedragen op het feest voor de dodengod Sokaris. Ook werden uien gebruikt als afweermiddel tegen slangen. Een ander voorbeeld dat wordt aangehaald is de slaplant. Deze was verbonden met de vruchtbaarheidsgodin Min, omdat het witte melksap deed denken aan sperma. Tot slot wordt ook het gebruik van planten voor voorwerpen besproken. Zo komen in het verhaal de vele functies van de papyrusplant aan het licht: de wortelstok werd gegeten en de stengels en schors werden gebruikt voor het maken van matten, sandalen, vlechtwerk touw en klein meubilair. Hoewel niet alle gewassen in het hoofdstuk aan bod komen, wordt toch een gevarieerd en redelijk compleet beeld van de plantencultuur gegeven.
Hierna wordt aan de hand van teksten uit het Dodenboek en afbeelding van de grafcultuur de religieuze betekenis van planten en bloemen aangekaart. Ook besteden de auteurs aandacht aan de betekenis van planten en bloemen uit het Oude Egypte door afbeeldingen uit het Dodenboek te vergeleken met een graftuin uit de tempel van Luxor. Ook kijken ze naar een nieuw ontdekte, ongepubliceerde Egyptische tekst die een terrein vermeldt met waterlopen en tuinen in de buurt van Memphis. Zo worden in het verhaal verschillende bronnen samengebracht om een goed beeld te geven van de grafcultuur. Uiteraard is dit, vanwege de beknoptheid van dit boekje, gedetailleerd beeld, vanwege de beknoptheid van het boekje. Toch doen de bondige beschrijving en uitleg geen afbreuk aan het geheel. In het boekje wordt een historisch verantwoord beeld gecreëerd van de betekenis van bloemen en planten in het Oude Egypte zonder vrij diep op de stof in te gaan. Ondanks dat worden er met weinig woorden toch verwijzingen gedaan naar allerlei soorten bronnen, zoals specifieke citaten uit papyri en archeologische vondsten met belangrijke afbeeldingen. Op deze manier wordt de informatie die er over het onderwerp beschikbaar is toch goed benut en in het verhaal verwerkt.
De twee laatste hoofdstukken zijn twee aangename aanvullingen op het geheel. Zo wordt hierin aandacht besteed aan de Egyptomanie en het botanisch onderzoek door de eeuwen heen. Vooral dit laatste onderwerp is vrij onbekend en weinig beschreven, waardoor de korte geschiedenis van de ontwikkeling van dit onderzoek dit werk compleet maakt. Daarbij worden in de hoofdstukken ook leuke weetjes beschreven die betrekking hebben op de Egyptische plantencultuur. Voorbeelden zijn bijvoorbeeld de ‘Canopus’ (langgerekte vijver die uitloopt in een namaakgrot) bij Tivoli (nabij Rome) die geïnspireerd is op de Egpytische Nijldelta en de Art Nouveau die gedeeltelijk zijn inspiratie vond in de Egyptische plantenvormen.
Deze tentoonstellingscatalogus is weliswaar geen volledig boekwerk over de botanische geschiedenis van Egypte, maar een introductie tot deze geschiedenis waarbij in zeer weinig woorden een groot informatiedichtheid wordt bereikt zonder dat de leesbaarheid wordt aangetast. Dit maakt het boek een aangename kennismaking met een goed overzicht van de betekenis van planten en bloemen in het Oude Egypte. Daarbij is het boek ook rijkelijk geïllustreerd met meer dan vijftig voorwerpen uit de tentoonstelling met daarbij een korte beschrijving van de functie en de betekenis. Hierbij valt te denken aan een sierlepel met in het reliëf een papyrusbosje, de halsketting van Djehoety met hangers in de vorm van vruchten, een graanmummie en offertafels met illustraties van plantenoffers.
Voor wie geïnteresseerd is in de betekenis van planten en bloemen in de Oude Egyptische samenleving is dit boekje een goede kennismaking en absoluut een aanrader! Maar ook voor degenen die de tentoonstelling ‘Tuinen van de farao’s’ hebben bezocht is dit werk een aangename aanvulling voor thuis.
Vera Weterings