De gloeilamp

De komst van kunstlicht doorbrak het natuurlijke, door zonlicht bepaalde dag- en nachtritme van ons dagelijks bestaan. Dankzij het felle licht van koolbooglampen was werken voor zonsopkomst of na het vallen van de avond mogelijk. Het warme licht van de gloeilamp nodigde uit tot langer opblijven. Elektrische lampen ondervonden tot aan de Eerste Wereldoorlog nog geduchte concurrentie van gasverlichting.

De koolbooglamp

Koolbooglamp van Louis Jules Duboscq (Parijs), 1850-1875.jpg

Koolbooglamp van Louis Jules Duboscq (Parijs), 1850-1875. Collectie Rijksmuseum Boerhaave

Vóór de komst van de gloeilamp werd elektrisch licht opgewekt met deze koolbooglampen. Een voortdurende vonkontlading tussen de koolspitsen zette stations- en fabriekshallen in een intense schijn. Voor thuisgebruik waren ze te fel.

De gloeilamp van Edison

Gloeilamp van Thomas Alva Edison, 1875 - 1900.jpg

Gloeilamp van Thomas Alva Edison, 1875 - 1900. Collectie Rijksmuseum Boerhaave

De gloeilamp bestaat uit een draad met een hoge elektrische weerstand. Als daar veel stroom doorheen loopt, gaat hij gloeien van de hitte. Om te voorkomen dat de draad verbrandt, zit hij verpakt in een glazen, zuurstofloos ballonnetje. In 1879 verbeterde de Amerikaanse uitvinder Thomas Alva Edison de gloeilamp tot een verkoopbaar product. Hij gebruikte een stuk verkoold bamboe als gloeidraad.

Gloeilamp naar ontwerp van Joseph Swan, 1880-1900.jpg

Gloeilamp naar ontwerp van Joseph Swan, 1880-1900. Collectie Rijksmuseum Boerhaave

Onafhankelijk van Edison bedacht ook de Engelsman Joseph Swan een gloeilamp, voorzien van de kenmerkende krul. Swan gebruikte chemisch bewerkt en verkoold katoen als gloeidraad. Later sloegen beide concurrenten de handen ineen en nam Edison het procedé van Swan over.

De Argalamp van Philips

Argalamp van Philips, ca. 1920.jpg

Argalamp van Philips, ca. 1920. Collectie Rijksmuseum Boerhaave

De eerste gloeilamp die Gerard Philips in 1892 op de markt bracht, had een gloeidraad van verkoold cellulose. Een massaproduct was de gloeilamp vooralsnog niet. De prijs was hoog en de meeste steden hadden nog geen elektriciteitsnet. Toen Philips in 1906 gloeidraden van wolfraam ging gebruiken, betekende dat een doorbraak. Tegen hun lichtopbrengst kon de concurrentie niet op. De gloeilamp groeide na de Eerste Wereldoorlog uit tot massaproduct. Een Philips-succes in deze tijd was de Argalamp. Deze dankte zijn naam aan de gebruikte gasvulling: argon. Een gloeilamp met argon ging langer mee.

Vera Weterings