Monsterdieren veroveren Teylers Museum

Monsterlijke wezens blijven fascineren, echt of niet. Je komt ze overal tegen. De yeti in de Himalaya, Bigfoot in Noord-Amerika en het Monster van Loch Ness in Schotland zijn de bekendste. Of neem de eenhoorns en draken uit de fabels en sprookjes. Toch hebben de eenhoorns niet altijd tot de fantasiewereld behoort. Zo noteerde ontdekkingsreiziger Marco Polo (1254-1325) nadat hij dacht een eenhoorn te zijn tegengekomen dat hij teleurgesteld was in het edele dier uit de Bijbel. Volgens hem zag het beest er helemaal niet zo fraai uit, eerder als een lelijk monster. Waarschijnlijk ging het om een neushoorn. De eenhoorn is vooral veel terug te vinden in oude, fraai geïllustreerde dierenboeken waarin verhalen worden vermengd met hele en halve waarnemingen. Dit beeld veranderde pas in de periode van de Verlichting in de achttiende eeuw toen feiten en fabels definitief gescheiden werden.

Het is echter niet altijd even duidelijk of iets ´echt´ is of niet. Foto´s en films zijn immers eenvoudig te manipuleren. Neem bijvoorbeeld de wereldberoemde foto van een aantal Amerikaanse mannen met wat een reusachtige pteranodon lijkt te zijn. Pterosauriërs zijn warmbloedige, vliegende reptielen die zo´n 250 tot 65 miljoen jaar geleden leefden. De foto kan een grap zijn of een propagandamiddel van creationisten. Deze creationisten behoren tot een christelijke stroming die de evolutie ontkent en soms zelfs beweert dat middeleeuwse draken eigenlijk dinosauriërs waren die toen nog leefden. In de familietentoonstelling Monsterdieren. Echt of niet in het Teylers Museum worden bezoekers geprikkeld op zoek te gaan naar dieren op het snijvlak van feit en fictie. In de tentoonstelling staan echte en neppe monsterdieren zij aan zij en wordt duidelijk dat de werkelijkheid soms gekker is dan de fantasie.

Zo zijn er mensen geweest die fantasiewezens prepareerden samengesteld uit verschillende opgezette dieren. Neem bijvoorbeeld de Rhinogradentia, dit dier lijkt net echt. De naam is afgeleid van het Griekse rhis (neus) en het Latijnse gradior (schrijden). Het zou gaan om een diersoort die zich voortbewoog met zijn lange neus en leefde op de Heieiei-eilanden in de Stille Zuidzee. De hele diersoort zou na een atoomproef zijn verdwenen. Echter, op landkaarten en in geschiedenisboekjes komen deze namen helemaal niet voor en de atoomproef in kwestie heeft ook niet plaatsgevonden. Een ander voorbeeld is de zogenoemde Originator, dit is een dier samengesteld van een krokodil, dodo, Canadese gans en varken. Of neem de Mephisto: dit is een in elkaar geknutselde combinatie van een zwarte kat, zwarte kraai en maraboe. Echter ook onwaarschijnlijke dieren kunnen bestaan, zo ligt aan het verhaal van de Wolpertinger waarschijnlijk een virus ten grondslag. De Wolpertinger was een dier uit de Zuid-Duitse folklore dat meestal wordt voorgesteld als een knaagdier, met vleugels en een gewei. Dit blijkt echter geen bijzondere soort te zijn, maar een virus waarbij besmette konijnen hoornachtige bulten op hun lichaam krijgen die lijken op het begin van een gewei.

Een ander voorbeeld van een vogel die echt heeft bestaan, is het verhaal van de Reuzenvogel die eigenlijk de Olifantsvogel heette en de grootste vogel ooit was. Deze vogel kon wel vijf meter hoog worden, woog vijfhonderd kilo en leefde tot in de zestiende eeuw op het eiland Madagaskar. Hoewel het een vogel was, kon hij echter niet vliegen. Toch werd hij de inspiratiebron voor de reusachtige roofvogel uit de Arabische vertellingen van Duizend-en-een-nacht. Het verhaal van de reuzenvogel is niet het enige waarbij de werkelijkheid anders wordt voorgesteld. Zo gingen er in vergane eeuwen ook zeemansverhalen over reuzeninktvissen die schepen aanvielen. Schrijvers en illustratoren maakten hiervan in hun verhalen dankbaar gebruik. Niets was echter minder waar: in werkelijkheid zijn reuzeninktvissen namelijk dieren uit de diepzee. Als de beesten boven water kwamen, was dat over het algemeen omdat ze ziek of stervende waren en dus helemaal niet zo gevaarlijk waren.

Halverwege de twintigste eeuw werden de monsterdieren onderdeel van studie. De zogenoemde cryptozoölogie ging zich ermee bezighouden. Cryptozoölogen doen onderzoek naar dieren waarvan het bestaan  - door sommigen – wordt vermoed, maar niet wetenschappelijk is bewezen. We kennen deze dieren  slechts van verhalen, getuigenverklaringen of sporen. Onder de vlag van de cryptozoölogie scharen zich enkele wetenschappers, zoals de Belgische zoöloog Bernard Heuvelmans, maar vooral hobbyisten. Bernard Heuvelmans (1916-2001) maakte er zelfs zijn levenswerk van met serieus onderzoek naar monsterdieren. Hij richtte de International Society of Cryptozoology op dat onderzoek verrichtte naar ‘verborgen dieren’. De collectie Heuvelmans bevat onder meer vijfhonderd cryptozoölogische naslagwerken, 170 archiefdozen, duizenden brieven en een aantal objecten. Ze werden in 1999 geschonken aan het Zoölogisch Museum in Lausanne. Toen Heuvelmans nog leefde was hij bevriend met Hergé, de schrijver en tekenaar van Kuifje. Voor het album Kuifje in Tibet (1960) heeft Heuvelmans zijn vriend geadviseerd over het uiterlijk van de Yeti. Heuvelmans gebruikte daarvoor zijn enorme archief.

Dat monsters blijven fascineren bewijst het succesverhaal van het monster van Loch Ness. Deze monstergeschiedenis begint op 14 april 1933 toen Mrs. Mackay, een lokale hoteleigenaresse, naar eigen zeggen een enorm dier zag rollen en spetteren in het meer. Hierna spotte het Londens echtpaar de Spicers een ‘soort draak’ op de weg en een ware monstermanie was ontstaan. Mensenmassa’s trokken naar het meer. De Daily Mail stuurt de bekende grootwildjager Marmaduke Wetherell er op af. Na twee dagen vindt hij al enorme pootafdrukken. ‘Loch Ness Monster geen legende maar een feit’ kopt de krant. Maar specialisten komen tot een andere conclusie: allemaal gemaakt door de rechterachterpoot van een nijlpaard, vermoedelijk een jachttrofee. Toch blijft het meer mensen trekken. In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw wordt het meer dan ook uitputtend onderzocht, gefilmd en volledig gescand, maar wetenschappers vinden geen harde bewijzen. Sterker nog, biologen berekenen dat er maar voor twee grote viseters genoeg voedsel in het meer zit. Toch blijven mensen ‘Nessie’ zien en zijn er elk jaar waarnemingen die de krant halen.

Het Monster van Loch Ness is een legende, maar angstaanjagende vissen hebben wel degelijk bestaan. Zo werd in december 1938 een bijzondere vis ontdekt door de Zuid-Afrikaanse Marjorie Courtenay-Latimer: een dier met vijf vinnen die op pootjes lijken met een kwast eraan, en schubben die vreemd hard zijn. Een specialist herkent er een fossiel in van 360 miljoen jaar gelden: de coelacanth. De coelacanth is verwant met de eerste vissen die het land op kropen en daarom van groot wetenschappelijk belang. Het levende fossiel is wereldnieuws.

Diep in de zee zijn nog veel dieren te ontdekken die eruit zien als ware het monsterdieren. Het is ook haast niet voor te stellen dat er onder de enorme druk van het water, de afwezigheid van zonlicht en voedsel in die ijzige kou dieren kunnen leven. Niets is minder waar. De natuurhistorische bibliotheek van het Teylers Museum heeft diverse boeken over de fascinerende zoektocht naar leven in de diepzee en toont enkele van deze vondsten. Zo is er naast de grote familietentoonstelling Monsterdieren ook een kleine expositie in het boekenkabinet te zien met fragmentarische inzichten uit rariteitenkabinetten, vangsten van grootschalige oceanografische expedities uit de negentiende eeuw en de allereerste pogingen om naar de diepzee te duiken in de kleine tentoonstelling Diepzeegeheimen.  Daarnaast zijn in het Prentenkabinet vanaf 20 februari mythologische figuren uit de oude kunst te zien en kun je in de Penningvitrine fantastische miniaturen bewonderen. Kortom, verwonder je in het Teylers om alle bijzondere dieren: echt dan wel nep.

Vera Weterings

De familietentoonstelling Monsterdieren. Echt of niet is van 10 februari tot en met 10 juni 2018 te bekijken in het Teylers Museum in Haarlem.