Tobia, Lennaert Nijgh

Recensent: Wouter van Dijk

TOBIA. Of De Ontdekking van het Masturbariaat, Lennaert Nijgh

Uitgeverij Conserve, Schoorl 2017
ISBN: 978 90 5429 436 8

Paperback
256 pagina’s
€ 19,99

 

Komische cultuurgeschiedenis van de jaren zestig

Tegenwoordig is Lennaert Nijgh vooral bekend als virtuoos tekstschrijver van de beste nummers van zanger Boudewijn de Groot. Tekstdichter is misschien een beter woord. In ieder geval was hij een begenadigd schrijver, en als schrijver leren we Nijgh ook kennen in deze geweldige roman die vele autobiografische kenmerken heeft. Nijgh schreef het boek als twintiger en keek erin terug op zijn tienerjaren waarin hij verwoed zijn graantje probeerde mee te pikken van de seksuele revolutie die Nederland doormaakte in de jaren zestig. Dat het veelal bij pogen bleef door zijn alter ego schrijft Lennaert Nijgh met subliem taalgebruik en milde zelfspot op.

Na verschijning in 1971 deed het boek aanvankelijk niet veel, en het verdween al snel in de ramsj bij De Slegte. Daar ging het grootste deel van de boekenvoorraad enkele jaren later in vlammen op toen het voormalige hotel Polen afbrandde. Tobia groeide in de decennia daarna echter uit tot een gewild en zeldzaam cultboek voor de liefhebbers van Nijghs schrijfsels.

Het boek heeft de vorm van een briefroman, gebaseerd op brieven die Nijgh in de tweede helft van de jaren zestig schreef aan vriend Janwillem Schrofer en waarin hij verhaalde van zijn vergeefse pogingen het seksuele pad te bewandelen. In het boek is het personage van JWS losjes gebaseerd op Schrofer, zoals wel meer bestaande mensen zichzelf herkenden in de types die Nijgh ten tonele voerde. Zo komen onder meer Boudewijn de Groot en Jeroen Krabbé voorbij. Ook een bijzondere figuur is het waardige heerschap Ludovic Praetorius, de uitvergroting en verpersoonlijking van een ander deel van het karakter van Nijgh. Telkens als Tobia als gevolg van een van zijn ‘teeldriftige plannetjes’ weer op het een of andere feest is aanbeland dat onverbiddelijk uit de hand blijkt te lopen of juist niet op gang komt, is daar Praetorius om zich over de jonge held te ontfermen.

De plaats bij uitstek om de seksuele vruchten van de vrijer wordende moraal te plukken was in deze jaren Amsterdam. Het is daarom niet verwonderlijk dat Tobia en zijn kornuiten met regelmaat vanuit Haarlem naar Amsterdam trekken om daar de veranderende tijdgeest aan den lijve te ondervinden. Een van de bepalende gebeurtenissen uit dat tijdsbestek waren de rellen die plaatsvonden bij het huwelijk van prinses Beatrix en Claus van Amsberg. De weken daarna bleef het onrustig in de hoofdstad en Tobia en zijn vrienden belanden op zeker moment tussen de protesterende lieden en de ordehandhavers. Uiteindelijk slagen ze erin een goed heenkomen te zoeken. Er wordt gekraakt in Amsterdam, en ook Tobia neemt enige tijd zijn intrek in een kraakpand. Met de vrije liefde waar hij zo naarstig naar op zoek is wordt het echter maar niets.

Naast de jeugdcultuur van de jaren zestig, die Nijgh mooi naast het elitair-burgerlijke wereldje waarin hij opgroeide weet te plaatsen, brengt de schrijver het contrast aan van Tobia’s vader die dominee is. Ook dit zorgt natuurlijk voor de nodige amusante voorvallen wanneer Tobia tot het besluit komt zich onder te dompelen in het Sodom en Gomorra van Provo-Amsterdam.

Tobia is een ontzettend vermakelijk boek om te lezen, je merkt dat er een vaardig schrijver aan het werk is geweest met een fantastisch taalgevoel. Door de bijzondere woordkeus en verrassende zinsnedes is het zeker een boek voor de taalkundige fijnproever. Daarbij sijpelt de ironie van elke pagina waarin Tobia’s doldwaze avonturen uit de doeken worden gedaan. Het is daarom ook een erg grappig boek en het is dan ook zonde dat het voor Nijgh bij deze ene roman gebleven is. Er lijkt me geen betere manier deze bespreking af te sluiten met een tragikomisch fragment van de meester zelf:

Op het Leidseplein zette Tobia de kraag van zijn suède jasje wat op, mat zich een blasé gezicht aan en slenterde Reynders binnen, waar het zoals gebruikelijk erg vol was. De eerste die Tobia in het gezicht kreeg, was Boudewijn, samen met een cineast die moeizaam probeerde een glaasje jenever in zijn mond te krijgen, maar er telkens naast zat.
‘Zo, daar hebben we To,’constateerde Boudewijn treurig.
‘Ja, ik ben toevallig in town,’ mompelde Tobia met de naar hij dacht vereiste nonchalance die het in deze kringen zo goed deed.
‘Hang je nu de modernist uit?’ vroeg Bo, die Tobia langer kende dan vandaag, op deelnemende toon.
Tobia zweeg gemelijk. (p. 17)

Wouter van Dijk