1913. Het laatste gouden jaar van de twintigste eeuw, Florian Illies
(vertaald uit het Duits, oorspronkelijke titel: 1913. Der Sommer des Jahrhunderts)
Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam 2013
ISBN: 978 90 450 2323 6
Paperback met enkele afbeeldingen en een beknopte bibliografie
319 pagina’s
€24,95
Cultuurgeschiedenis van de vroege twintigste eeuw
De twintigste eeuw begint in het collectieve geheugen met de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog. Voordat deze moeder aller oorlogen uitbrak, had de eeuw er echter al dertien en een half jaar opzitten. In deze jaren bloeide de cultuur in al haar facetten als nooit tevoren, al werd dit toentertijd door menigeen aan de zijlijn gezien als een verderfelijke en onzedelijke beweging, die onderdeel was van de ondergang van het avondland, de teloorgang van de westerse beschaving. In zijn boek geeft kunsthistoricus Illies op onderhoudende wijze op microniveau een overzicht van de culturele ontwikkelingen die gaande zijn in het laatste jaar voordat de oorlog uitbreekt. Hij doet dit door beurtelings in te zoomen op hoofdrolspelers in de kunstwereld en als het ware voor korte tijd mee te lopen met hun leven.
Het boek volgt hoofdstuksgewijs het verloop van een kalenderjaar, de lezer begint dan ook in januari en het boek eindigt met december als laatste hoofdstuk. Hierdoor is er geen sprake van een probleem of vraagstuk dat opgelost dient te worden. Zoals er bij het kijken naar de geschiedenis geen vaste op zichzelf staande punten zijn aan te wijzen als definitieve oorzaken voor gebeurtenissen, zo heeft Illies zich tot doel gesteld de lezer een inkijkje te geven in het culturele leven vlak voor de Eerste Wereldoorlog. Toen was de algemene kijk op de eeuw die nog zou komen voornamelijk positief, met alle technische en wetenschappelijke vooruitgang die de laatste jaren geboekt was. Dit zorgt ervoor dat het boek makkelijk is op te pakken om een stuk te lezen, doordat er niet echt een verhaallijn of argumentatie is waar je je als lezer in moet verdiepen. Door deze aanpak doet het werk wat denken aan het hier eerder besproken Métronome van Lorant Deutsch. Het nadeel is ook dat het boek hierdoor min of meer los in het raamwerk van ‘het jaar 1913’ hangt. Juist doordat er telkens slechts flarden van de levens van de personages worden weergegeven is het mogelijk dat na verloop van tijd de lezer verveeld raakt van de opeenstapeling van kleine anekdotes uit de levens van de ‘groten’ uit de vroeg-twintigste-eeuwse kunstwereld, want dat is iets dat Illies goed laat zien; dat ook de kunstenaars die tegenwoordig nogal eens verafgood worden om hun genialiteit bovenal normale mensen waren, met hun eigen dagelijkse beslommeringen.
Om te voorkomen dat deze verveling toeslaat heeft Illies toch enkele min of meer rode draden in het verhaal geweven. Een aantal personages keren zeer regelmatig terug, zodat de lezer in staat is de zaken in hun levens te volgen, meer dan bij andere figuranten in het boek het geval is. Zo volgen we de getergde schilder Oskar Kokoschka in zijn pogingen zijn grote liefde Alma Mahler voor hem te winnen, die ondanks zijn pogingen voor zijn tegenstrever architect Walter Gropius koos, een ander personage in het boek. Ook keert regelmatig de Oostenrijkse kunstschilder Adolf Hitler terug in het boek, die zijn dagen slijt in het oudemannenhuis in Wenen, waar hij wat centen verdient met het schilderen van steeds dezelfde kerk. Een leuke vondst in het boek is de mogelijke ontmoeting die Hitler en Stalin hebben gehad tijdens hun vele parkwandelingen in Wenen in dit jaar. Naast deze toekomstige tirannen was in de beginmaanden van 1913 ook Josip Broz woonachtig in de Oostenrijkse hoofdstad, hij zou laten bekend worden als Tito.
In het boek leren we een veelvoud aan personen kennen, die bij de lezer vaak wel een belletje doen rinkelen, al is het alleen maar door de naam, maar die soms ook volkomen onbekend zijn voor wie niet zo ingevoerd is in de Duitstalige culturele scene van begin vorige eeuw. Personages die regelmatig terugkeren zijn bijvoorbeeld Sigmund Freud en C.G. Jung, en hun persoonlijke vete die uiteindelijk een hoogtepunt vindt in het psychoanalytisch congres in München in september. We volgen ook de immer weifelende Franz Kafka en de aan hem verslingerde Felice Bauer en verschillende dichters en schrijvers, waaronder Rainer Maria Rilke en Thomas Mann.
Een tekortkoming aan het boek is de overgrote nadruk die wordt gelegd op het culturele leven in Duitstalig Europa, het boek richt zich vrijwel uitsluitend op het Duitse taalgebied, grofweg Duitsland en Oostenrijk-Hongarije, op enkele uitzonderingen na. Zo’n uitzondering is bijvoorbeeld Louis Armstrong, die in Amerika als kleine jongen voor het eerst een trompet in handen krijgt, of het wel en wee van James Joyce, die zich echter wel in Oostenrijk-Hongarije bevindt in deze periode. Ook Picasso en Matisse passeren de revue. Doordat het boek zich zozeer richt op de Duitstalige wereld, kan het gebeuren dat je als Nederlandse lezer de mindere sterren aan het Duitse culturele firmament niet altijd direct kunt plaatsen. Zo lezen we namelijk ook over onder andere Karl Kraus, Gottfried Benn en Robert Musil. Geen onbekenden voor ingewijden, maar de leek zal in het boek een flink aantal nieuwe namen tegenkomen- dit stoort overigens geenszins bij het lezen.
Illies heeft met zijn boek een heel goed leesbaar stuk afgeleverd, de aanpak is erg origineel en de inhoud is erg afwisselend en onderhoudend. Het boek is een aanrader voor liefhebbers van kunst- en cultuurgeschiedenis, die waarschijnlijk geen moeite zullen hebben met het toch aanzienlijke aantal bladzijden voor een werk met een dergelijke aanpak.
Wouter van Dijk
Pingback:
Het jaar 1759 |
Pingback:
August Macke |