De flexibilisering van de arbeidsmarkt in historisch perspectief

IMG_8573Flexibilisering op de arbeidsmarkt tegenwoordig en in de geschiedenis was het thema van een lezingenavond in SPUI25 gisterenavond die georganiseerd werd in samenwerking met het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Sprekers waren Monique Kremer, bijzonder hoogleraar Actief Burgerschap aan de Universiteit van Amsterdam en senior wetenschappelijk medewerker bij de WRR (Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid), Jeroen Touwen, docent sociale en economische geschiedenis aan de Universiteit Leiden en wetenschappelijk directeur van het Posthumus Instituut, en Marcel van der Linden, onderzoeker bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) en hoogleraar Geschiedenis van de Sociale Bewegingen aan de Universiteit van Amsterdam. Henk Looijesteijn, eveneens verbonden aan het IISG, trad op als moderator.

Looijesteijn trapte de avond af met de vraag wie van de aanwezigen in het publiek ZZP’er was of een tijdelijk contract had, verrassend genoeg was dit maar een zeer klein gedeelte van de aanwezigen in de toch volle zaal van SPUI25. Hoewel, heel verrassend was dit ook weer niet gezien de hoge gemiddelde leeftijd van de bezoeker die avond, in ieder geval voor wat de tijdelijke contracten betreft. Hier hebben voornamelijk jongeren mee te kampen, zoals Kremer in haar lezing later op de avond ook verduidelijkte.

IMG_8567
Monique Kremer

De flexibilisering in cijfers
Na de inleiding van Henk Looijesteijn nam Monique Kremer het woord. Ze richtte zich in haar korte uiteenzetting, (de sprekers kregen ieder een kwartier spreektijd, hoewel daar geheel in stijl van de avond flexibel mee werd omgegaan), op de huidige flexibiliseringsgolf op de arbeidsmarkt. Nederland heeft de grootste flexibele arbeidsmarkt van West-Europa. Dit is mede zo gekomen door het beleid dat vanuit de politiek gevoerd is, denk hierbij aan fiscale voordelen voor ZZP’ers en wijzigingen in het ontslagrecht. Een andere trend die de WRR ontwaart is de gedachte onder jongeren, die veel vaker dan vroeger hoogopgeleid zijn, niet onder een baas te willen werken. Tijdens Kremer’s presentatie maakte ze aan de hand van cijfermateriaal duidelijk dat de afgelopen twintig jaar het aantal tijdelijke contracten hard is gestegen, en dan met name onder jongeren. Ook de klassieke rol van opstap naar een vaste aanstelling vervult het tijdelijke contract steeds minder. Daarbij vinden we tijdelijke contracten voornamelijk in die sectoren van de arbeidsmarkt met werk voor lager opgeleiden.

ZZP’ers daarentegen zijn juist veel te vinden onder hoogopgeleiden, al volgen ok middel- en laagopgeleiden de trend van een groeiend aantal zelfstandigen. ZZP’ers vond en vindt men vooral onder oudere werknemers, zo tussen de 55 en 65 jaar. Uit onderzoek van Kremer en de WRR bleek dat deze ouderen zich hogelijk verbaasden over het almaar stijgende aantal jongeren dat ZZP’ers wordt, in die fase van je carrière ontbeer je immers het netwerk en de ervaring die voor het werken als ZZP’er zo belangrijk zijn. De vraag die gesteld kan worden is dan ook in hoeverre de jongere gelukkig is met zijn bestaan als ZZP’er, is deze stap misschien uit nood geboren vanwege het ontbreken van het vooruitzicht op een aanstelling elders en om te ontsnappen aan de vicieuze cirkel van tijdelijke contracten? Kremer schetste de voors en tegens van het zelfstandig bestaan en de consequenties voor de verzorgingsstaat van de toenemende categorie flexwerkers en zelfstandigen. Moet deze wellicht op de schop?

Jeroen Touwen
Jeroen Touwen

De mythe van een ‘nieuwe’ economie
Na de uiteenzetting van de huidige situatie verdiepten Touwen en Van der Linden zich meer in de historische kanten van de flexibele arbeidsmarkt. Touwen stelde zich daarbij de vraag: waar willen we naartoe? Hij ziet in het evenwicht van het poldermodel tussen werkgevers en werknemers een toenemende verschuiving plaatsvinden ten gunste van werkgevers. Deze pleiten voor de flexibele schil van 30% in hun organisaties, onder meer gedwongen door globalisering en internationale concurrentie, maar de vraag is of dat wel nodig is wanneer op macro-economisch gebied gekeken wordt. Waarschijnlijk niet denkt Touwen, het zou interessant zijn onderzoek te doen of misschien 15% flexibele schil in bedrijven voldoende is. Kijkend naar de geschiedenis wordt duidelijk dat de vastigheid van baan en inkomen eigenlijk pas grotendeels van na de Tweede Wereldoorlog dateert. Daarvoor leefde een grote groep in de samenleving toch als dagloner of arbeider die blij mocht zijn als er die avond weer voldoende verdiend was. Arbeidsrechten en bestaanszekerheid bestonden vrijwel niet. Enige uitzondering vormden de gilden in de middeleeuwen, die in eigen kring een sociaal vangnet trachtten te creëren.

Een veelgehoord idee tegenwoordig onder bepaalde groepen economen en bedrijfskundigen is dat de veranderingen in de economie dicteren dat een grotere flexibele schil dan vroeger nodig is. De vergelijking wordt hierbij gemaakt met de ‘fordistische’ economie van pakweg 50 tot 100 jaar geleden, waarbij de productie geregeld is zoals bijvoorbeeld in de fabrieken van Henry Ford, met lopende banden en taken die uitgevoerd moeten worden door arbeiders die in feite een onderdeel van het productieproces zijn. In deze economie is het niet lastig banen te garanderen, omdat de arbeidstaken niet veel veranderen, het productieproces an sich is niet erg veranderlijk. Hier tegenover stelt men de huidige economie die veel vernieuwender, innovatiever en daardoor dynamischer is. Hierbij fluctueert de hoeveel arbeid die verricht dient te worden meer dan vroeger waardoor een flexibele schil nodig is om in te kunnen spelen op de snel veranderende markt. Onzin, zegt Touwen, juist tegenwoordig zijn het de vernieuwende, innovatieve bedrijven uit bijvoorbeeld de elektronica en chemische industrie die veel vaste werknemers in dienst houden. Dit komt mede doordat dit vaak grote bedrijven zijn waar werk genoeg is. De wens naar flexibilisering lijkt het meest uit statischer sectoren te komen, zoals bijvoorbeeld de print- en uitgeefwereld, die moeite hebben met het genereren van voldoende winst en de flexibilisering meer als handige manier zien om kosten te besparen, dan om de wezenlijke voordelen van deze vorm van arbeid voor een ‘nieuwe’ economie te benutten.

Marcel van der Linden
Marcel van der Linden

Verzwakkende vakbonden
Marcel van der Linden richtte zich in zijn praatje op de geschiedenis van de arbeid over langere tijd. Hij haalde daarbij zowel de dagloners aan die al in het Oude Testament genoemd worden, als de ontwikkeling naar de ‘standaardbetrekking’ zoals de huidige dominante arbeidssituatie van een vaste baan in jargon bekend staat, in de periode na de Tweede Wereldoorlog. In de afname van deze ‘standaardbetrekking’ en de toenemende flexibilisering licht Van der Linden één factor in het bijzonder uit die naar zijn mening te weinig aandacht krijgt; namelijk de verzwakking van de vakbonden wereldwijd. Een reden daarvan is dat vakbonden tot op heden niet de manier hebben gevonden waarop ze zich moeten opstellen ten opzichte van flexwerkers en ZZP’ers. De bonden worstelen met een juiste aanpak en zijn nog teveel gericht op het afsluiten van cao’s. Een ander belangrijk punt dat Van der Linden maakte is dat niet enkel de flexibele schil van bedrijven uitdijt of slinkt, maar dat tegenwoordig ook de voorheen vaste kern van een organisatie wordt geflexibiliseerd, als voorbeeld wijst hij naar de grote problemen die dit heeft opgeleverd bij bijvoorbeeld het voormalige France Télécom, waar de grootscheepse en rücksichtslose reorganisatie zelfs tot een groot aantal zelfmoorden leidde.

IMG_8575

En de toekomst?
Na enkele vragen uit de zaal als reactie op de drie lezingen legde Looijesteijn de sprekers nog een filosofische vraag voor, namelijk wat brengt de toekomst? Hoe gaat het aflopen met deze flexibiliseringsgolf? Touwen is van mening dat wanneer in het poldermodel, dat toch staat voor pragmatisch onderhandelen, aan beide zijden consensus ontstaat dat ook voor kwetsbare groepen wat gedaan moet worden, zoals ZZP’ers tegen wil en dank en mensen met tijdelijke contracten, omdat daarvan het algemeen belang onderkend wordt, zal het wel goedkomen. Van der Linden is pessimistischer, hij ziet dat al vanaf de jaren ’80 een internationale spiraal naar beneden is ingezet om de verworvenheden van de werknemer van de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog stukje bij beetje terug te draaien. De internationale druk tot afbraak hiervan zal in zijn ogen alleen maar toenemen, en het zal heel moeilijk zijn deze tendens om te buigen. Een harde constatering tot besluit van deze enerverende avond.

Wouter van Dijk