Republiek van adel, Conrad Gietman

gietmanRecensent: Wouter van Dijk

Republiek van adel. Eer in de Oost-Nederlandse adelscultuur (1555-1702), Conrad Gietman

Uitgeverij Van Gruting, 2e druk, Utrecht 2011 (1e druk 2010)
ISBN: 978 90 75879 599

Paperback, rijk geïllustreerd, met bibliografie, index en uitgebreid notenapparaat
336 pagina’s
€ 25,-

Republiek van adel

Dit boek is de bewerking van het proefschrift waarmee Conrad Gietman promoveerde aan de Universiteit Utrecht. Hij is werkzaam bij de Hoge Raad van Adel en het Centraal Bureau voor Genealogie.

In zijn boek tracht Gietman de wereld van de Oost-Nederlandse adel tot leven wekken. Hij wil het wereldbeeld en de leefwijze van de adel verklaren en uitleggen hoe de adellijke waarden en normen het dagelijkse leven van lieden van adel beïnvloedden en beheersten. Gietman onderzoekt hoe deze adellijke ideeën en concepten zich in de praktijk verhielden tot waarden van buitenaf en of ze hierdoor veranderden. Op deze manier geeft hij weer wat de overwegingen waren van edellieden om in bepaalde situaties te handelen en reageren op de manier waarop ze dat deden. Door handelingen en gebeurtenissen waarbij de adel betrokken was te verklaren vanuit adellijke waarden en normen wil Gietman een beter inzicht geven in de wereld van de zestiende- en zeventiende-eeuwse Oost-Nederlandse adel. De manier waarop dit gebeurt is dus van binnenuit, vanuit de belevingswereld van de adel zelf.

Om inzicht te krijgen in de belevingswereld van de adel is het nodig de rol van het begrip eer in het adellijk bestaan onder de loep te nemen. Gietman stelt dat eer voor de adel het belangrijkste ordeningsprincipe in het leven was. Aan de hand van vier thema’s probeert Gietman het vage begrip ‘eer’ te verduidelijken. Dit doet hij door in het eerste hoofdstuk concrete voorbeelden uit de adelsgeschiedenis te beschouwen vanuit meerdere perspectieven die elk een andere kant van het eerbegrip benadrukken; deugd, stand, reputatie en bloed. In de resterende drie hoofdstukken wordt eer als interpretatiekader gebruikt om drie andere belangrijke aspecten van leven van de Oost-Nederlandse adel te duiden, namelijk de familieorde, de rol van eergeweld in de adellijke leefwereld, en de jachtpraktijk en het recht om te jagen. In de Middeleeuwen had de adel, in tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, niet het alleenrecht op de jacht. Er gingen ook vaak stedelijke burgers of welgestelde boeren op jacht. Naarmate de zestiende en zeventiende eeuw vorderden probeerde de adel het jachtrecht steeds meer naar zich toe te trekken en er een privilege voor de eigen stand van te maken. Zij slaagde hier buitengewoon goed in. Ook nu nog wordt het jachtrecht als een typisch archaïsch voorrecht van de adel gezien terwijl het dit dus van oorsprong niet was.

Een belangrijk onderdeel van de leef- en gedachtewereld van de Oost-Nederlandse adel vormden de zogenaamde ‘kardinale’ deugden. Dit zijn dapperheid, gerechtigheid, matigheid en wijsheid. Lag er aanvankelijk in de, zeer mannelijke, adelscultuur een grote nadruk op dapperheid als adellijke deugd, met de komst van de reformatie veranderde dat, stelt Gietman. Vanaf dan is een kentering zichtbaar naar een belangrijkere rol voor wijsheid en matigheid in de hiërarchie van de adellijke deugden. De belangrijke rol van de gereformeerde religie zorgde bijvoorbeeld voor een afname van het aantal bastaarden dat door edellieden werd aangenomen als wettig kind.

Gietman verduidelijkt de abstracte ideeën over eer in het leven van de edelman met vele praktische voorbeelden uit de bronnen. Zo verklaart hij het voorkomen van het gebruik van het schaken van adellijke huwelijkspartners, zowel de variant met goedkeuring van het meisje in kwestie als degene zonder. Een geruchtmakend voorbeeld hiervan was de list waarmee Johan van Raesfelt tot Twickel in 1611 Anna von Delwich ontvoerde uit het stift waar zij toentertijd verbleef. Ook het gebruik van geweld wat aanvankelijk zo kenmerkend was voor de adel komt aan bod, onder andere in de vorm van private oorlogjes tussen ruziënde edelen en stedelijke magistraten. Nog in mei 1657 vond er door een dergelijk conflict in de Staten van Overijssel een heuse belegering plaats van Hasselt door de adellijke familie Van Haersolte en de magistraten van Kampen en Zwolle. Na een twee dagen durende beschieting die meer dan twintig levens kostte gaf Hasselt zich over en werd er alsnog een overeenkomst gesloten waarbij de geschillen werden bijgelegd.

De vele verhalen en voorbeelden uit de levens van Oost-Nederlandse edelen uit de periode komen een prettige leesbaarheid van het boek zeer ten goede. Tegelijkertijd weet Gietman te voorkomen dat het boek te anekdotisch wordt. Ondanks een beperkt en dikwijls onvolledig repertoire aan primair bronmateriaal weet Gietman een overtuigend en zeer informatief beeld te schetsen van de mentaliteit en de drijfveren van de adel in Oost-Nederland gedurende de tweede helft van de zestiende en het eind van de zeventiende eeuw. Republiek van adel is uitgeroepen tot beste Overijsselse boek van het jaar 2010 en dat is bepaald niet zonder reden.

In zijn boek heeft Gietman getracht het alomtegenwoordige beeld van de Republiek als staat van kooplieden en handelaren bij te stellen en hij slaagt hier met verve in. Het leven in het oosten van de Republiek kenmerkte zich duidelijk als een standenmaatschappij waarin de adel tot ver na de Middeleeuwen een belangrijke rol heeft gespeeld. Een aanrader voor eenieder die geïnteresseerd is in adelsgeschiedenis en meer te weten wil komen over de manier waarop de adel in het leven stond en zich gedroeg zoals zij zich gedroeg.

Wouter van Dijk