Te vuur en te zwaard

Vuur-Zwaard-NimwegenRecensent: Wouter van Dijk

Te vuur en te zwaard. De militaire ontwikkeling van Europa, 1315-1914, Olaf van Nimwegen

Prometheus-Bert Bakker, Amsterdam 2015
ISBN: 978 90 351 4210 7

Paperback, geïllustreerd in zwart-wit, met noten, kaarten, literatuuropgave, register van persoonsnamen en instanties en register van allianties, vredesverdragen, veldslagen, vestingen en plaatsen
392 pagina’s
€35,00

Een militaire geschiedenis van Europa

Militaire geschiedenis is over het algemeen genomen niet zo populair onder het Nederlandse lezerspubliek. Goed, er is natuurlijk de onontkomelijke stroom publicaties over de Tweede Wereldoorlog, maar de interesse daarvoor heeft mijns inziens niet primair te maken met het militaire karakter van de tijd, maar met het feit dat nog levende generaties deze bijzonder aangrijpende tijd hebben meegemaakt. Zeker wanneer je kijkt naar de angelsaksische geschiedschrijving over militaire geschiedenis komen we er in continentaal Europa maar bekaaid vanaf, hoewel veel van wat in landen als Groot-Brittannië en de Verenigde Staten gepubliceerd wordt over militaire geschiedenis de kritische toets der vakhistorische kritiek niet of nauwelijks kan doorstaan. Binnen Nederland is Olaf van Nimwegen een van de weinige historici die zich op serieuze wijze met de pre-moderne militaire geschiedenis bezighoudt. Het vroegmoderne Staatse leger is daarbij één van zijn specialismen en dat is ook te merken in zijn nieuwe boek, dat de militaire ontwikkeling van Europa over maar liefst 600 jaar tot onderwerp heeft.

Van Nimwegen heeft ervoor gekozen de ontwikkeling van het militaire apparaat in Europa te bestuderen en te beschrijven vanaf het begin van de veertiende eeuw tot aan de Eerste Wereldoorlog. In de veertiende eeuw versloegen infanterielegers de ridderlijke ruiterlegers meer dan eens op het slagveld. Waar dat in Vlaanderen (Guldensporenslag 1302) en Schotland (Bannockburn 1314) vaak eenmalig bleek, daar regen de Zwitsers de overwinningen op de Bourgondische troepen aaneen. Het is dan ook met de middeleeuwse Zwitserse legerorganisatie dat Van Nimwegen de beweging naar de enorme infanterielegers van de twintigste eeuw ingezet ziet.

Op chronologische wijze baant de auteur zich een weg over de Europese slagvelden en door de militaire geschiedenis van, vooral, West-Europa. Hier en daar komen het Ottomaanse Rijk op de Balkan en de Verenigde Staten aan bod, maar dan louter in de context van hun banden met Europese oorlogen of oorlogvoerenden. In het gedeelte over de zestiende en zeventiende-eeuwse oorlogsvoering en de hervorming van het Staatse leger is Van Nimwegen duidelijk in zijn element. Helder en pakkend legt hij uit hoe Maurits en de zijnen de Staatse legers aan een kritisch onderzoek onderwierpen en allengs door hervorming van tactiek en organisatie verbluffende resultaten wisten te boeken tegen dé militaire grootmacht van het moment; het Spaanse, of Habsburgse, leger. De Slag bij Nieuwpoort was hierbij de kers op de taart. Kritisch is de auteur over de strategie van Frederik Hendrik ten tijde van de Opstand, die zich in het tweede deel van de oorlog uitsluitend toelegde op belegeringen van steden en meermalen de kans liet lopen door middel van een veldslag een grote stad als Antwerpen, Brussel of Duinkerken te veroveren, om daarmee de impasse te doorbreken waarin de oorlog verkeerde. Wat dat betreft is duidelijk dat Van Nimwegen geloof dat ook in de zeventiende eeuw met de relatief bescheiden legers die in het veld gebracht konden worden, het concept van de beslissende veldslag zoals ook Napoleon dit later zo voorstond, in de praktijk gebracht kon en moest worden.

Belangrijke militaire vernieuwingen bespreekt Van Nimwegen aan de hand van de in de loop der tijd gevoerde oorlogen, zoals de ontwikkeling van het magazijnstelsel door de Fransen onder Lodewijk XIV en de ontwikkelingen in belegeringstechnieken door Vauban en Van Coehoorn in de zeventiende eeuw. Alle belangrijke oorlogen uit de vroegmoderne tijd komen aan bod, waaronder de Hollandse Oorlog, de Negenjarige Oorlog, de Spaanse Successieoorlog en de Grote Noordse Oorlog. In al deze oorlogen uit de zeventiende en achttiende eeuw, op de laatstgenoemde na, was voor de Republiek een prominente rol weggelegd. Tegenwoordig weten veel mensen echter, behalve over het Rampjaar 1672, nog maar weinig van deze turbulente periode in de Nederlandse geschiedenis, die ook wel eens omschreven wordt als Veertigjarige Oorlog, vanwege de nauwelijks aflatende strijd tussen de Republiek en Frankrijk in de jaren 1672-1713. Het is te prijzen dat Van Nimwegen deze onderschatte periode uit de Nederlandse geschiedenis weer eens afstoft. Uiteraard doet hij dit in de internationale militaire context, maar hij laat daarbij op mooie wijze zien hoezeer de Europese machtspolitiek in die jaren regelmatig tot uitbarsting kwam.

We leren van Van Nimwegen dat in de vroegmoderne tijd de nadruk lag op tactische manoeuvres, drillen en het vergroten van de discipline van de infanterie in het algemeen om de vuurkracht van het leger te vergroten. Technisch zijn de Europese grootmachten aan elkaar gewaagd en hebben ze allemaal de beschikking over dezelfde kwaliteit wapentuig. In de negentiende eeuw vindt een verschuiving plaats naar technische verbeteringen, zoals het Pruisische naaldgeweer en de Franse chassepot, de productie van wapens met getrokken lopen en de ontwikkeling van het eenheidspatroon. Ook komt er steeds meer aandacht voor artillerie, die tot dan toe vooral als ondersteunend wapen werd gezien dat voornamelijk een rol speelde als inleider van het infanteriegevecht. Er werd nieuwe munitie ontwikkeld voor de kanonnen en mortieren en de vuurkracht ging met sprongen vooruit. De in de loop der eeuwen zo moeizaam geoefende en gedisciplineerde soldaat die uiteindelijk eind negentiende eeuw de slagvelden betreedt, verwordt tot kanonnenvoer. Een fraaie kanttekening die Van Nimwegen plaatst over het onbegrip dat men vandaag de dag vaak heeft over het optimisme waarmee alle Europese landen destijds de Eerste Wereldoorlog ingingen wil ik u ten slotte niet onthouden. De laatste Europese oorlogen van de negentiende eeuw waren immers snel en met relatief weinig doden tot een einde gekomen. Zowel de Duits-Oostenrijkse oorlog van 1866 als de Frans-Duitse oorlog van 1870 waren vlug beslist. Voorbeelden van een bloedige stellingoorlog zoals die zich in de Verenigde Staten ontwikkelde tijdens de burgeroorlog legde men naast zich neer, dit waren immers geen geoefende en gedisciplineerde dienstplichtigen maar inderhaast geworven vrijwilligers die weinig van het militaire bedrijf begrepen. Zet twee van zulke onkundige massa’s tegenover elkaar met een hoop wapens en het leidt onvermijdelijk tot een bloedbad, zo was de redenering. In Europa wist men wel beter…

Van Nimwegen heeft met Te vuur en te zwaard de militaire geschiedenis van Europa, en de rol die Nederland daarin speelde, weer bij een breed publiek onder de aandacht gebracht, dat is te prijzen. Enig minpuntje aan het boek is de wat schaarse annotering. Het gebruik van noten is in het boek met opzet beperkt, aldus de auteur. Een duidelijke reden hiervoor geeft hij echter niet en dat is jammer. Achter in het boek tasten noten de leesbaarheid niet aan en de geïnteresseerde lezer mist nu wel een mogelijkheid om meer over bepaalde aannames en beweringen in Van Nimwegen’s boek te weten te komen. De uitgebreide bibliografische bespreking die hij heeft opgenomen maakt daarentegen wel weer een hoop goed. Een mooi boek over een in Nederland weinig aan de orde komend stuk geschiedenis.

Wouter van Dijk