Over het algemeen leeft er bij veel mensen de gedachte dat met de progressie van de geschiedenis een bepaalde vorm van ‘vooruitgang’ gelijke tred houdt. Dit idee van vooruitgang laat zich gelden in de manier waarop men kijkt naar bijvoorbeeld mensenrechten, emancipatie van minderheden, milieubeheer, maar ook het rechtssysteem in bepaalde perioden van de geschiedenis. Zo worden de Middeleeuwen gezien als een tijd waarin bijgeloof en irrationeel gedrag hoogtij vierden, terwijl hiervan met de Renaissance juist afscheid werd genomen, met een hernieuwde aandacht voor de natuurwetenschappen zoals die beoefend werden in de Klassieke Oudheid. Maar strookt dit idee van progressie in de geschiedenis met de werkelijkheid?
Gezien de suggestieve vraagstelling al doet vermoeden; nee. Er zijn tal van voorbeelden te vinden waarin met het verstrijken van de tijd het mensdom geen evenredige vooruitgang boekte. Bijvoorbeeld na de ineenstorting van het Romeinse Rijk in het Westen. Nu wil ik echter kort een minder voor de hand liggend voorbeeld voor het voetlicht brengen, de veranderingen in het rechtssysteem in Noordwest-Europa in de Renaissance, zo vanaf de zestiende eeuw, ten opzichte van de kenmerken van het Middeleeuwse rechtssysteem waarmee afgerekend werd.
In de Middeleeuwen lag de nadruk op het inheemse gewoonterecht. In onze streken was de wet- en regelgeving in de loop van de Middeleeuwen geëvolueerd uit de verschillende soorten versnipperd Germaans gewoonterecht dat voor en na de komst van de Romeinen de dominante rechtsbron vormde. Met de komst van de Renaissance volgt een teruggrijpen op de ‘verheven’ klassieke cultuur van de Grieken en Romeinen. Een exponent hiervan is de herintroductie van het Romeinse recht. Deze verandering bracht met zich mee de verschuiving van de bewijslast in een rechtszaak van de aanklager naar de beklaagde. In het van oorsprong Germaanse gewoonterecht moest een aanklacht ondersteund worden met voldoende bewijs, anders werd de aanklager zelf vervolgd. Je keek dus wel twee keer uit voor je iemand beschuldigde. De verschuiving van de bewijslast van de aanklager naar de beschuldigde leverde veel ellende op, het bekendste en beruchtste voorbeeld hiervan zijn wel de massale heksenvervolgingen van de 16e en 17e eeuw waarbij een anonieme beschuldiging massale processen en terdoodbrengingen tot gevolg kon hebben.
Gelukkig is er, althans in de Westerse wereld, vandaag de dag weer een rechtssysteem in werking waarbij de aanklager bewijs dient te overleggen, dus toch een voorbeeld dat de mens uiteindelijk progressie boekt?
Wouter van Dijk
Pingback:
Heksen van Bruegel |