De uitvreter, Titaantjes en Dichtertje, Nescio
Jubileumuitgave 100-jarig verschijnen
Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam 2018
ISBN: 9789038805108
Hardcover
168 pagina's
€ 20,00
De uitvreter, Titaantjes, Dichtertje
Op 4 april 2018 verscheen deze jubileumuitgave van Nescio’s bundel De uitvreter, Titaantjes, Dichtertje. Exact honderd jaar nadat Nescio (pseudoniem van J.H.F. Grönloh) in boekvorm debuteerde bij de Haarlemse uitgever en kunsthandelaar J.H. de Bois. In de eerste druk echter stonden de verhalen nog in de volgorde Dichtertje, De uitvreter, Titaantjes, omdat op dat moment Dichtertje het enige nieuwe werk was dat de aandacht moest trekken. De uitvreter en Titaantjes waren eerder al verschenen. Vanaf de derde druk van het boekje werden de verhalen in chronologische volgorde geplaatst. Deze volgorde is ook voor de jubileumeditie aangehouden.
Een bundel met drie (meer dan) honderd jaar oude verhalen, is dat nu de moeite waard om vandaag de dag een stukje aan te wijden? Zeer zeker! Nescio’s oeuvre mag, hoewel bescheiden van omvang, met alle recht geschaard worden onder het mooiste, en invloedrijkste, werk dat de Nederlandse literatuur heeft voortgebracht. De herontdekking en herwaardering van Nescio in de jaren zeventig van de twintigste eeuw zette een ontstemde Jeroen Brouwers er zelfs toe aan te mopperen dat de hele Nederlandse literatuur ‘compleet Vernesciood’ was. Nescio’s stijl was beknopt, zij het niet afgemeten, hij schreef geen woord te veel en bleef schrappen en herschrijven tot hij de juiste toon had gevonden. Juist daarom is het zo knap dat hij complete gedachtewerelden en weidse vergezichten weet op te roepen met dat beperkte woordgebruik.
Op 6 april werd het honderd-jarig bestaan van Nescio’s bundel gevierd bij Athenaeum Boekhandel in Nescio’s zo geliefde Amsterdam (‘Wien, Wien, ja du allein’) waar onder andere ook Nesciokenner Lieneke Frerichs, die werkt aan een biografie van de schrijver, vertelde over de totstandkoming van de eerste uitgave bij De Bois. Men vierde de schrijver en men vierde zijn werk. Maar wat behelst nu precies dat werk? Uit het beperkt aantal verhalen en schetsen dat Nescio schreef komen een onbestemd verlangen van één zijn met, en een grote liefde voor de natuur steeds terug. Het besef van de nietigheid van de mens en zijn kortstondige bestaan tegenover de eeuwigdurende natuur, die kringloop na kringloop zichzelf vernieuwt. Als vanzelf geeft Nescio daarbij op humorvolle wijze af op het jachten en jagen van de moderne mens die, toen ook al, elke dag naar kantoor snelt om daar de dag door te brengen met zinloze bezigheden omdat hij gevangen zit in de fuik van de maatschappij en er toch brood op de plank moet komen. Uiteindelijk redden de opstandige hoofdpersonen het niet om uit dit stramien te breken, dit zie je bij Japi de uitvreter in het gelijknamige verhaal, en deze thematiek keert terug in Titaantjes en in wat andere vorm in Dichtertje, waar het niet zozeer het dwingende economische bestel van de moderne industriële samenleving is waartegen verzet wordt gevoerd, maar de benauwde burgerlijke moraal.
Hoewel de hoofdpersonen zich uiterlijk schikken in hun lot en daarmee op een bepaalde manier ten onder gaan, zijn de verhalen toch niet negatief van toon. Veel meer ligt de nadruk op de geestelijke vrijheid die behouden kan worden, mits je daarvoor kiest. Typerend daarvoor zijn de gedachten van Koekebakker in Titaantjes:
“God leeft in mijn hoofd. Zijn velden zijn er onmetelijk, zijn tuinen staan er vol schoone bloemen, die niet sterven, en statige vrouwen wandelen er naakt, vele duizenden. En de zon gaat er op en onder en schijnt laag en hoog en weer laag en ’t eindeloze gebied is eindeloos ’t zelfde en geen oogenblik gelijk. En breede rivieren stroomen er door met vele bochten en de zon schijnt er in en ze voeren ’t licht naar de zee.
En aan de rivier mijner gedachten zit ik stilletjes en genoeglijk en rook een steenen pijpje en voel de zon op mijn lijf schijnen en zie ’t water stroomen, voortdurend stroomen naar ’t onbekende.
En ’t onbekende deert mij niet. En ik knik maar eens tegen de schoone vrouwen, die de bloemen plukken in mijn tuinen en hoor den wind ruischen door de hooge dennen, door de wouden der zekerheid, dat dit alles bestaat, omdat ik ’t zoo verkies te denken. En ik ben dankbaar dat mij dit gegeven is. En in ootmoed pijp ik nog eens aan en voel mij God, de oneindigheid zelf.
Doelloos zit ik, Gods doel is de doelloosheid.” (p. 82-83).
Nescio heeft het in zijn werk veelvuldig over God, waarmee niet zozeer de God van het christendom bedoeld wordt, maar veeleer een alomvattende grootheid die aanwezig is in de natuur. De natuur is als het ware goddelijk op zichzelf. En die oneindigheid, tijdloosheid, is wat Nescio’s werk zo uniek en, inderdaad, tijdloos maakt. Na meer dan honderd jaar hebben de Uitvreter, Titaantjes en Dichtertje nog niets aan kracht en schoonheid ingeboet.
Wouter van Dijk