Broodnodig. Honderdvijftig jaar Nederlandse vakbeweging, Sjaak van der Velden
Pallas Publicaties (imprint van Amsterdam University Press) i.s.m. Stichting VHV (Vrienden van de historie van de vakbeweging), Amsterdam 2016
ISBN: 978 90 8555 102 7
Paperback, met afbeeldingen in zwart-wit, literatuuropgave en staat van ledenaantallen van vakcentrales over de jaren 1870-2015
166 pagina's
€ 17,50
Een geschiedenis van de Nederlandse vakbeweging
De rol van de vakbeweging in de totstandkoming van de huidige Nederlandse arbeidsvoorwaardenwetgeving is moeilijk te overschatten. Verworvenheden als de achturige werkdag, doorbetaling bij ziekte, doorbetaling bij arbeidsongeschiktheid, ontslagbescherming, het minimumloon en vakantiegeld zijn allemaal in meer of mindere mate voortgekomen uit actie van ‘de bond’. Deze actie vond vaak plaats in samenspel met de natuurlijke bondgenoten van de vakbeweging; de linkse politieke partijen. Toch mag de vakbeweging zich wat geschiedschrijving betreft maar op weinig aandacht verheugen. In de tegenwoordige tijd van individualisme en egoïsme wordt het instituut vakbond nogal eens weggezet als uit de tijd en achterhaald. Wat men daarbij echter niet beseft, is dat alle verworvenheden die we vandaag de dag als vanzelfsprekend ervaren, het gevolg zijn van jarenlange actie en politieke strijd. Uiteindelijk zijn ideeën omgezet in wetgeving, maar even gemakkelijk kan die wetgeving vervangen worden door nieuwe wetgeving. Wie dus denkt dat lid worden van een vakbond niet meer nodig is kan weleens heel bedrogen uitkomen. Alleen is het dan waarschijnlijk al te laat. De uitholling van arbeidsposities is van alle tijden. Waar vroeger arbeiders overbodig werden door industrialisering en mechanisering is dat tegenwoordig het geval door verregaande automatisering en robotisering. Alleen heten de arbeiders tegenwoordig werknemers, of, nog hipper; professionals.
Waar je zou verwachten dat in deze neoliberale tijd van onzekerheid in werk en inkomen meer mensen lid zouden worden van een vakbond, valt dit in werkelijkheid nogal tegen. Toch is dat niet heel vreemd, betoogt historicus en oud-timmerman Sjaak van der Velden in zijn boek Broodnodig, waarmee hij samen met Menno Tamminga’s De vuist van de vakbond. Een recente geschiedenis (2017) wat licht brengt in de duisternis van de vakbondsgeschiedschrijving van de afgelopen jaren. Werknemers zijn van oudsher meer geneigd in tijden van hoogconjunctuur actie te voeren voor betere arbeidsomstandigheden en een betere beloning omdat ze zich dat dan konden en kunnen veroorloven.
Van der Velden geeft in zijn boek een bondig overzicht van honderdvijftig jaar vakbondsgeschiedenis. Hierbij komt allereerst de voorgeschiedenis van de landelijke arbeidersorganisatie aan bod. Van der Velden vertelt over de werkliedenverenigingen van de negentiende eeuw, waarbij bijvoorbeeld gezamenlijke fondsen werden opgericht om begrafeniskosten te dekken of periodes van ziekte waardoor men niet kon werken door te komen. In Amsterdam richtten drukkers in 1853 de eerste echte vakbond op; Typographia geheten. Hoewel deze bond na enige jaren weer ophield te bestaan, was de geest uit de fles. In de tweede helft van de negentiende eeuw ontstonden steeds meer vakbonden. In 1869 startte men de Nederlandse tak van de Eerste Internationale, de internationale arbeidersbeweging die economische en politieke emancipatie van de arbeidersklasse tot doel had. Waar men in Nederland aanvankelijk nog probeerde om via ‘onpartijdige’ werkliedenverenigingen zonder politieke signatuur zowel socialistische als confessionele arbeiders binnen de gelederen te brengen, bleek dit al snel ijdele hoop. Tegenstellingen in levensovertuiging en wereldvisie tussen deze groepen waren te groot waardoor confessionelen, geheel in stijl met de verzuiling van die tijd, eigen christelijke vakverenigingen begonnen.
Tegelijkertijd kwamen politieke bewegingen op die het lot van de werkenden trachtten te verbeteren. De Sociaal Democratische Bond van Ferdinand Domela Nieuwenhuis is hier een voorbeeld van . Van der Velden heeft ruim aandacht voor de verbanden tussen politieke socialistische partijen en de vakbeweging, zowel voor de positieve ontwikkelingen als de strubbelingen die deze nauwe verwevenheid met zich meebracht. Eind negentiende eeuw vond er een waterscheiding plaats, de Algemene Nederlandsche Diamantbewerkers Bond werd in 1894 opgericht. Deze bond was de eerste moderne vakbond van Nederland. Modern wil zeggen op Engelse leest geschoeid, waar dit soort bonden als eerste tot wasdom kwamen. De moderne vakbond onderscheidde zich van eerdere initiatieven door onder andere de vaste leiding, een duidelijke hiërarchie, een vaste stakingskas en een relatief hoge contributie om die kas op peil te houden. Dit type vakbond zou dominant worden, en al snel de revolutionaire tak binnen de vakbeweging, zoals vertegenwoordigd door het Nationaal Arbeids-Secretariaat, overvleugelen. Het NAS was een in 1893 opgerichte vakcentrale, een overkoepelend orgaan van vakbonden die zich daarbij aansloten, en was vrij radicaal. Zo steunde het NAS praktisch elke staking die uitbrak. Het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV) dat in 1906 werd opgericht, was een samenwerking van de ‘moderne’ vakbonden, en trad als zodanig voorzichtiger op. Het geloof in de arbeidersrevolutie zoals bij het NAS had in het NVV bovendien plaatsgemaakt voor een hervormingsagenda die via het parlementaire stelsel afgedwongen zou moeten worden.
Van der Velden beschrijft vervolgens hoe de vakbeweging zijn plaats in het politieke en economische krachtenveld in Nederland veroverde. Hierbij bespreekt hij ook de ontwikkeling van de confessionele bonden en vakcentrales, die over het algemeen wat voorzichtiger en behoudender optraden dan de op socialistische leest geschoeide zusterorganisaties. De naoorlogse periode neemt een grote plaats in in Van der Veldens boek, waarin hij beschrijft hoe de organisatiegraad toenam als nooit te voren maar waarbij ook de centralisatie van de vakbeweging steeds groter werd, met als culminatie de fusie tussen het NVV en het Nederlands Katholiek Vakverbond (NKV), de rooms-katholieke vakcentrale, in de Federatie Nederlandse Vakverenigingen (FNV).
Over de laatste jaren is de auteur somber, niet gek gezien de ontmanteling van de positie van de Nederlandse werknemer de laatste jaren. De vakbeweging lijkt gemuilkorfd door de neoliberale tijdgeest. Toch put Van der Velden hoop uit de recente geschiedenis, in 2004 wisten de vakcentrales nog honderdduizenden mensen in beweging konden brengen tegen de hervormingsplannen van het kabinet en in 2014 was het land in rep en roer omdat de schoonmakers massaal in staking gingen voor betere arbeidsvoorwaarden. De tijd zal leren of de vakbeweging erin zal slagen om zijn belang en relevantie voor de huidige werkenden, en dan vooral de jongeren, duidelijk te maken. Zo niet, dan ziet het er niet alleen slecht uit voor de vakbond, maar voor heel werkend Nederland. Van der Velden heeft met dit boek in ieder geval laten zien dat de vakbond die uitdaging aan kan gaan vanuit eigen kracht, want al is er in die afgelopen honderdvijftig jaar veel bereikt, er is een voortdurende strijd nodig om wat behaald is niet weer verloren te laten gaan.
Wouter van Dijk