Het was maar een grapje

Het was maar een grapjeRecensent: Vera Weterings

Het was maar een grapje. De humor van de Grieken en de Romeinen, Paul Schulten

Uitgeverij Aspekt, Soesterberg 2015
ISBN: 9 789461 536518

Paperback, met bibliografie
266 pagina's
€ 19.95

Het was maar een grapje

“Een definitie van het komische en lachen kan alleen historisch zijn.”

Bovenstaande uitspraak is afkomstig van de Russische literatuurwetenschapper Vladimir Propp (1895-1970) die ook stelt dat de expressie van plezier sterk verandert in de loop van de tijd. Classicus Paul Schulten speelde al enkele jaren met het idee onderzoek te doen naar humor in de Griekse en Romeinse Oudheid. Paul Schulten (1943) studeerde Klassieke Talen en Oude Geschiedenis aan de Universiteit Leiden, waar hij later promoveerde. Hierna was hij tot 2005 verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en tegenwoordig is hij als onderzoeker verbonden aan de Central Michigan University. Van zijn hand verschenen eerder verscheidene artikelen over de Grieks-Romeinse Oudheid en ook het boek De Circumcellionen (Den Haag, 1984).

Sinds 1995 zijn maar liefst zes artikelen van Schultens hand verschenen over humor in de Oudheid. De resultaten van zijn onderzoek naar humor in de Griekse en Romeinse Oudheid bundelt hij nu in de publicatie Het was maar een grapje. In dit werk gaat hij uitgebreid in op de overeenkomsten en verschillen tussen onze ideeën over het komische en die van de Oudheid. Hij gebruikt een aantal thema’s om zijn verhaal vorm te geven. Hierbij neemt hij als belangrijkste thema het verschil in waardering voor humor in beide samenlevingen. Een ander thema is de relatie tussen het komische en de fysieke reactie daarop. De titel Het was maar een grapje wordt ontleend aan weer een ander thema, namelijk de relatie tussen het serieuze en het komische. Schulten wijst er in zijn werk op dat er in de Oudheid net als heden ten dage wel gebruik wordt gemaakt van een excuus voor het maken van grappen: ‘het was maar een grapje’. Terwijl een dergelijk excuus niet bestaat voor serieuze opmerkingen.

Schulten heeft de publicatie onderverdeeld in een zevental hoofdstukken. Hij start met een hoofdstuk over de theorievorming van het onderwerp humor in de Oudheid, waarbij deze theorieën voortdurend tegen de latere betekenissen van komisch worden gehouden om de vergelijking beter in het tijdsbeeld te plaatsen. In de twee daaropvolgende hoofdstukken behandelt Schulten in min of meer chronologische volgorde de belangrijkste bronnen over, en met, humor uit de Grieks-Romeinse periode. Deze voorbeelden vindt hij met name in de literatuur, zoals poëzie, satiren, epigrammen, fabels, komedies en anekdotes. Schulten staart zich echter niet blind op de literatuur, maar haalt ook enkele voorbeelden aan in kunstvoorwerpen en graffiti. In het hierop volgende hoofdstuk wordt specifiek ingegaan op de relatie tussen humor en religie waarbij onder andere wordt beschreven dat grappen vaak gingen over de seks van goden. Een ander hoofdstuk behandelt Romeinse keizers en andere machthebbers als onderwerp van humor. Hierbij spitst Schulten zich ook toe op het gevoel voor humor in de Oudheid en hoewel dit een lastig te onderzoeken onderwerp lijkt, weet hij dit met zijn methode goed te vatten. Zo gebruikt hij anekdotes over Romeinse keizers en andere heersers en analyseert hij op basis van het beschikbare bronmateriaal of de grappen van en over hen goed of slecht werden bevonden. Uit de bronnen blijkt dat slechte humor in de Oudheid gelijk stond aan een slecht karakter. Bij het bestuderen van het bronmateriaal blijkt dat de meeste anekdotes over Romeinse keizers in navolging van de Griekse voorbeelden vaak waren gegoten in de vorm van apophtegmata. Hierbij stelt iemand een vraag of maakt iemand een opmerking en een ander geeft een ‘verrassend’ antwoord waardoor hij zich meester van de situatie toont. Het meest treffend waren de grappen wanneer degene die zich als meester van het vraag- en antwoordspel zich in werkelijkheid in ondergeschikte positie bevond. In de Oudheid sloeg de humor namelijk meer aan wanneer de sociale afstand tussen de deelnemers aan de komische situatie groter was.

Naast de goden en machthebbers, wordt ook een andere belangrijke groep mensen vaak bespot. Schulten gaat dan ook apart in op humor over artsen en gezondheid. In het laatste hoofdstuk neemt Schulten grote sprongen in de tijd en focust hij op de verschillen en overeenkomsten tussen de humor van de Renaissance en de toen zo bewonderde Oudheid. Hierbij onderzoekt hij vooral of de humor van die tijd origineel of imitatie was,  waarbij geconcludeerd kan worden dat deze origineel was maar wel duidelijk geïnspireerd op de Oudheid. Het voornaamste verschil was dat de humor in de Renaissance minder voorzichtig was dan in de Oudheid en dat er ook meer gebruik werd gemaakt van zelfspot. Schulten sluit zijn werk af met een beschouwing over de inhoud en betekenis van het komische in de Oudheid.

De lezer die al eerder artikelen van Schulten over humor in de Oudheid heeft gelezen, zal tijdens het lezen niet ontgaan dat deze artikelen voor enkele hoofdstukken deels herschreven en opnieuw gebruikt zijn. Schulten heeft zich er echter niet gemakkelijk vanaf gemaakt, maar met dit werk een bijzonder helder overzichtswerk neergezet over allerhande aspecten van humor in de Griekse en Romeinse Oudheid. Altijd al willen weten welke humor toentertijd passend werd gevonden en welke niet, waarom men zeer terughoudend was in het gebruik van humor of wie of wat de favoriete mikpunten waren voor spot in de Oudheid? Lees Het was maar een grapje en je zult niet teleurgesteld worden.

Vera Weterings