Kabinetten, galerijen en musea, onder redactie van Ellinoor Bergvelt, Debora J. Meijers en Mieke Rijnders

kabinetten_3d_base_image_1Recensent: Vera Weterings
Kabinetten, galerijen en musea. Het verzamelen en presenteren van naturalia en kunst van 1580 tot heden, onder redactie van Ellinoor Bergvelt, Debora J. Meijers en Mieke Rijnders

WBOOKS, Zwolle 2013
ISBN 978 90 663 035 53

Gebonden, zwart-wit en kleurenillustraties, kaderteksten, notenapparaat, bibliografie, illustratieverantwoording, registers op personen en verzamelingen
502 pagina’s
€ 49,50

De geschiedenis van het verzamelen en presenteren

Het imposante werk Kabinetten, galerijen en musea. Het verzamelen en presenteren van naturalia en kunst van 1580 tot heden biedt een overzicht van de geschiedenis van het verzamelen en tentoonstellen van objecten. De publicatie stond onder redactie van Ellinoor Bergvelt (leerstoelgroep Cultuurgeschiedenis van Europa, Universiteit van Amsterdam), Debora J. Meijers (universitair hoofddocente kunstgeschiedenis, Universiteit van Amsterdam) en Mieke Rijnders (universitair hoofddocente kunstgeschiedenis faculteit Algemene Cultuurwetenschappen, Open Universiteit).

Kabinetten, galerijen en musea is een herziene uitgave van het gelijknamige boek uit 2005 (de herziene editie van Verzamelen. Van rariteitenkabinet tot kunstmuseum uit 1993). Deze herziene uitgave is als cursusboek verschenen bij de Open Universiteit. Aan het boek werkten verschillenden specialisten mee. Het werk is chronologisch opgedeeld en opgedeeld in twee delen. Het eerste deel behandelt de algemeen-encyclopedische verzamelingen tussen 1500 en 1800. Het tweede deel gaat in op de gespecialiseerde kunst vanaf 1750. Ook wordt in het werk onderscheid gemaakt tussen twee typen verzamelingen:

Globaal zijn twee typen verzamelingen te onderscheiden: de encyclopedische verzameling, die in de zestiende een zeventiende eeuw tot bloei kwam, en de gespecialiseerde verzameling die in de moderne tijd domineert. (p. 7)

Het eerste deel start bij de verzamelingen van vorsten. Deze verzamelingen werden in de loop van de zeventiende eeuw ondergebracht in zogenaamde Kunst- und Wunderkammers. Deze kamers werden niet alleen steeds meer een vast onderdeel in het mecenaat van de vorst, maar ook steeds meer een statussymbool van de geleerde burger, magistraatleden, kooplieden en de kloosters en de kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders. Vorstelijke families lieten hun verblijven door vooraanstaande kunstenaars decoreren omdat zij streefden naar een hof van internationale allure. In de kunstkamers waren niet alleen kunstvoorwerpen te vinden, maar ook andere objecten.

In de zeventiende en achttiende eeuw werd het belang van het bijeenbrengen van materiaal als basis voor nieuw onderzoek onderkend. In deze periode werd het succes van de nieuwe wetenschappelijke methoden een enorme aanwas van kennis, die tot grotere specialisatie dwong: een encyclopedie op papier was nog haalbaar, maar men realiseerde zich nu dat een daadwerkelijk alomvattende collectie onmogelijk was.

Met de institutionalisering van de natuurwetenschappen in de zeventiende eeuw veranderde ook het karakter van naturaliënverzamelingen, de motieven voor het verzamelen, de aanpak en de wijze van presentatie. De collectieve en openbare aanpak van het verzamelen heeft het uiteindelijk kunnen winnen van het individuele en besloten verzamelen doordat de staat financieel en anderszins betrokken raakte.  Bij het aanleggen van institutionele verzamelingen deden zich vraagstukken voor die niet aan de orde kwamen bij particuliere verzamelingen. Opmerkelijk is dat specialisering in de achttiende-eeuwse musea hand in hand gaat met het encyclopedisch overzicht. Pas in de negentiende eeuw valt het encyclopedische verband uiteen. In die tijd zijn de kunst, natuur en techniek zo erg van elkaar vervreemd dat ze niet meer als een boom van kennis kunnen worden beschouwd.

Het tweede deel gaat in op de ontwikkelingen die het gespecialiseerde museum vanaf 1750 meemaakt. In deze hoofdstukken wordt de opkomst van het natuurhistorische, etnografische en kunstnijverheidsmuseum besproken. Er wordt uitgebreid aandacht geschonken aan de ontwikkelingen binnen het museum waarbij de presentatiemethode in musea verschuift van het in dienst staan van de encyclopedische ordening naar de esthetische schoonheid.

In de achttiende eeuw veranderde de inrichtingswijze van gemengd naar het categoriseren in scholen en perioden. Ondanks deze verschuiving, bleven de functie en het doel van de galerij in die periode hetzelfde: kunstenaars en kenners stimuleren tot een brede oriëntatie in alle scholen en tijdperken. Het autonome en openbare kunstmuseum is een negentiende-eeuws fenomeen. Het Alte Museum kan hierbij achteraf gezien worden als prototype van het kunstmuseum waar kunst in alle rust bewonderd moet worden.

Opvallend is dat de nationale musea in Europa met name werden gesticht met historische objecten en schilderijen om de geschiedenis van het land te vertellen en de nationale identiteit te onderstrepen. Uitzondering op de regel blijkt Engeland dat zich beperkte tot historische portretten. De National Gallery in Londen liep achter wat betreft het verzamelen, maar maakte een inhaalslag door de enquête die zij hield. Via deze enquête leerde zij alle do’s en don’ts van de grote musea uit die tijd, waaronder het Louvre. Hierdoor ontwikkelde de National Gallery zich uiteindelijk verder en onderstreepte zij de voor die tijd ‘moderne’ publieksopvatting dat het museum er in de eerste plaats was voor het algemene publiek en pas in de tweede plaats voor kunstenaars. Dit strookte niet met het beeld dat leefde in de Amsterdamse en Parijse musea.

Een andere zeer interessante ontwikkeling die in het werk wordt behandeld is de museumhervormingsbeweging en het ontstaan van het moderne kunstmuseum. Zo onderging het museum een metamorfose en werd de inrichting steeds neutraler. Het neutrale karakter werd een ensceneringsideaal. In deze nieuwe ontwikkeling staan drie kenmerken centraal: de beperking van het aantal tentoongestelde objecten, een vaak witte of licht gekleurde achtergrond die zorgde voor een neutrale omgeving en een gelijkmatige belichting. Tot slot worden de ontwikkelingen in kunstmusea na de Tweede Wereldoorlog behandeld. Hierin wordt met name gekeken naar de veranderende presentatievormen. Steeds vaker wordt de chronologische indeling los gelaten en gekozen voor een provocerende, vernieuwende indeling.

Kabinetten, galerijen en musea behandelt de functie die een verzameling dient te vervullen en dan met name hoe deze kan worden geordend en gepresenteerd. Vooral de presentatiegeschiedenis van de laatste vijf eeuwen loopt als een rode draad door het werk. Naast de verschillende manieren van presenteren worden in het werk ook de verschillende beweegredenen achter het aanleggen van een verzameling behandeld, net als de verschillende rollen die een collectie vervuld. Denk hierbij aan de wetenschappelijke functie, de publieksfunctie en educatieve functie.

Hoewel het werk erg prettig te lezen is, gaat het soms iets te veel de diepte in en verdrinkt de lezer als het ware teveel in details. Dit maakt het lezen soms iets moeizamer doordat op erg specifieke voorbeelden vrij uitgebreid wordt ingegaan, terwijl een algemene trend wordt behandeld. Dit maakt het voor de lezer soms lastig de hoofd- van de bijzaken te scheiden. Wel is het boek ver het algemeen erg helder gestructureerd. Zo start elk hoofdstuk met een duidelijke inleiding over het onderwerp en wordt dit afgesloten met een conclusie. Wanneer de auteur specifieke onderwerpen extra wil uitdiepen zijn er ook kaderteksten toegevoegd, daarnaast zijn uitgebreide noten te raadplegen.

Het imposante overzichtswerk Kabinetten, galerijen en musea is verplichte kost voor iedereen die zich bezighoudt met (kunst)collecties of werkzaam is in de museale sector. Daarnaast is het werk ook zeker aan te raden voor kunst- en cultuurliefhebbers.

Vera Weterings