Muren van alle tijden, Fik Meijer

Meijer_Muren van alle tijden_versie 3Recensent: Vera Weterings

Muren van alle tijden, overpeinzingen van een reisleider, Fik Meijer

Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2014
ISBN 978 90 253 0461 4

Paperback, zwart-wit illustraties
173 pagina’s
€ 15,-

Overpeinzingen van een reisleider

‘Als reizen een kunst is, dan is het leiden van een reis dat zeker.’(p. 9)

Zo schrijft Fik Meijer in zijn inleiding van Muren van alle tijden, overpeinzingen van een reisleider. In dit werk vertelt Meijer over zijn belevenissen tijdens zijn reizen naar de ruïnes, musea en monumenten uit de Oudheid. Hij deelt zijn inspiratiebronnen Herodotus en Pausanias met de lezer die hij veel aanhaalde tijdens zijn rondreizen. Herodotus gebruikte hij als historische bron voor reizen door Griekenland en het Nabije Oosten waarbij de nadruk niet zozeer ligt op grote monumenten, maar op de historische achtergronden. Pausanias is een inspiratie door de overlevering van zijn uitvoerige informatie over opvallende bouwwerken in zijn reisboek. Zo wijdde Pausanias uitvoerig uit over alle bezienswaardigheden, de bouwhistorische details en de mythologische en historische achtergronden.

Fik Meijer (1942) is de veelgelezen en veelgeprezen auteur over de Antieke Wereld. Vrij Nederland noemde hem ‘Neerlands sterverslaggever van de Oudheid.’ Enkele bekende werken van zijn hand zijn Keizers sterven niet in bed (2001), De oudheid is nog niet voorbij (2007 en De hond van Odysseus. Het dier in de oudheid (2009). Naast bekend auteur en spreker werd Meijer in 1992 bijzonder hoogleraar in de Zeegeschiedenis en Maritieme Archeologie van de Klassieke Oudheid aan de Universiteit van Amsterdam. In 1999 werd hij daar benoemd tot gewoon hoogleraar Oude Geschiedenis. Sinds 2007 is hij met emeritaat.

Zoals je gewend bent van Meijer is ook Muren van alle tijden meeslepend geschreven. Het is een vermakelijk werk waarin Meijer de lezer meeneemt op reis door Rome, Istanbul, Athene, Sicilië en andere landen rond de Middellandse Zee. Zijn boek is een verhalenbundel waarin hij openhartig vertelt over zijn belevenissen, denk hierbij aan verhalen over opmerkelijke toeristen, tegenvallende hotelkamers, vertraging van een cruiseschip, lastige vragen en de blunders van hemzelf. Bij het delen van zijn overpeinzingen deelt Meijer ook zijn kennis over de historie en schoonheid van de mediterrane wereld waar de verhalen zich afspelen.

Zo verbindt Meijer de opmerkelijke aanblik van de zuiltrommels die nog steeds in Cave di Cusa, nabij de Griekse stad Selinunte, te vinden zijn, met historische achtergronden. Zo vertelt hij over de oude schrijvers die gewag maken van de tempels in Selinunte. Diodorus Siculus geeft in Meijers idee antwoord op de vraag hoe het mogelijk is dat de zuiltrommels, kapitelen en andere steenklompen er nog zo blij liggen. Hij spreekt er niet rechtstreeks over, maar in de context van zijn verslag van de verovering en de verwoesting van Selinunte door de Carthagers in 409 voor Christus wordt het een en ander duidelijk.

In Cave di Cusa dringt de wreedheid van de verandering van het lot goed tot je door. (…) Van de ene op de andere dag had Selinunte geen behoefte meer aan nieuwe bouwmaterialen. (…) De grote zuilentrommels, bestemd voor de grote Zeustempel die in 409 voor Christus nog niet was voltooid, liggen er nog precies zo bij als op de dag dat de groeven verlaten werden. (p.150)

Ook neemt Meijer de lezer mee naar de minder bekende historische trekpleisters. Tijdens het lezen, verlang je haast zelf op reis te gaan om de beschreven oudheden zelf te bewonderen, zo meeslepend schrijft Meijer erover. Hij deelt verhalen over boottochten langs oudheidkundige ruïnes, een rondleiding door de wonderschone expositieruimte van de reconstructie van het Uluburun-schip in Bodrum en de archeologische resten onder een eetgelegenheid in Istanbul.

Die avond aten wij in een restaurant achter de Blauwe Moskee. (…) de vloer bestond uit dikke glazen platen, waardoor we een goed zicht hadden op restanten van muren. (…) Een trap van ijzer leidde naar beneden. (…) Daar, diep onder het huidige straatniveau, kwam de geschiedenis van het Oost-Romeinse rijk tot leven. (…) Nu kregen ook de fraaie mozaïeken in het mozaïekmuseum vlak achter de Blauwe Moskee een plaats. De vloer van de paleiszaal waarin wij stonden was ermee bedekt geweest.(p. 119-120)

Echter, niet alleen historische wetenswaardigheden passeren de revue, maar ook opmerkelijke anekdotes uit Meijers reisgezelschap komen aan bod. Hij deelt onder andere reis gerelateerde zaken zoals (on)hygiënische toiletten, snurkers, reisvertraging, diarree problemen en klagende reizigers. Zo vertelt hij over deze laatste soort, de klagende reiziger, over een vrouw die verontwaardigd was dat op een NRC-Academiereis niet elke dag de NRC werd uitgedeeld.

Ze vond dat er dan maar iedere dag voldoende exemplaren van de krant moesten worden meegegeven aan de bemanning van een vliegtuig, dat van Schiphol naar Napels vloog, en vervolgens met een koerier naar de Certosa moesten worden gebracht. (…) Ik werd een beetje baldadig. (…) ‘Je had geen NRC-Academie moeten volgen, maar een die door De Telegraaf wordt georganiseerd. Die wordt hier namelijk wel gedrukt. Dan had je iedere dag je nieuws ontvangen.’ (p. 146)

Niet alleen vertelt hij anekdotes over medereizigers. Ook laat hij de lezer meegenieten van zijn eigen ontwikkeling in het vak van reisleider. Zo legt hij de titel van het werk al uit in zijn tweede hoofdstuk ‘Inspiratie’. Hij vertelt dat hij een ‘kunstje’ van een collega reisleider leerde. Dit ‘kunstje’ gebruikte de reisleider wanneer hij geen exact antwoord kon geven op een dateringsvraag. Zo vertelt Meijer dat zijn collega naar een bouwwerk toeliep, zijn vingers over de stenen liet glijden en zonder een spier te verrekken zei: ‘dit is een muur van alle tijden’. Meijer geeft aan dat dit ‘kunstje’ in vergelijkbare situaties tijdens zijn reizen goed van pas kwam.

Ook geeft Meijer zichzelf bloot door zijn eigen blunders prijs te geven. Hij vertelt over een bezoek aan het Topkapipaleis in Istanbul. In het vierde hof waren overal tulpen te zien, in de tuinen, maar ook in de muurdecoraties. Meijer maakte toen de blunder om aan te nemen dat de tulp blijkbaar vanuit Nederland naar Turkije moest zijn geëxporteerd. Hij deelt deze blunder op vermakelijke wijze met de lezer:

Veel erger is het wanneer een reisleider met grote stelligheid iets beweert dat pertinent onjuist is. (…) De reisleider, die tot dan toe niet al te veel had gezegd, riep uit dat de tulp blijkbaar al in een vroeg stadium vanuit Nederland naar Turkije was geëxporteerd. Er viel een pijnlijke stilte. (…) Een historica in de groep (…) gaf de informatie waarover de reisleider had moeten beschikken. (…) Ik kan mij de situatie nog goed voor de geest halen, want de reisleider die zijn les niet kende was ikzelf.(p. 12-14)

Muren van alle tijden is geestig geschreven en moeilijk weg te leggen. Wie van de Oudheid en van reizen houdt, zal met volle teugen genieten van dit werk. De lezer wordt als het ware meegenomen op een uitstapje met Meijer. Zo zullen de verlangens om zelf op reis te gaan voor de lezer moeilijk te onderdrukken zijn. Dit boek biedt een heerlijk inkijkje in de excursiereizen die Meijer begeleid. Wellicht volgt op Muren van alle tijden een reisgids door de voormalig Antieke Wereld van de hand van Meijer. Het zou mooi zijn, met zijn combinatie van kennis over het gebied en kunde in het toegankelijk schrijven.

Vera Weterings