Ode aan de Nederlandse mode

Ode-aan-de-Nederlandse-Mode-Madelief-HohéRecensent: Vera Weterings

Ode aan de Nederlandse mode, Bianca du Mortier, e.a.

Waanders Uitgevers i.s.m. Gemeentemuseum Den Haag, Zwolle 2015
ISBN 978 94 6262 051 3

Paperback, met illustraties in kleur en zwart-wit, notenapparaat en literatuurlijst.
256 pagina's
€ 19.95

Ode aan de Nederlandse mode

 

Het Gemeentemuseum in Den Haag organiseert inmiddels zo’n tien jaar een jaarlijkse grote modetentoonstelling. In deze tentoonstelling staat telkens de verhouding tussen de internationale modewereld en Nederland centraal. Nooit eerder was er een grote overzichtstentoonstelling georganiseerd over de Nederlandse mode. Hoog tijd dus. Met Ode aan de Nederlandse mode wordt de ontwikkeling van het volwassen worden van de vaderlandse mode gevolgd van de eerste ontwerpers tot de huidige generatie. In zowel de tentoonstelling als het gelijknamige boek komen meer dan honderd creaties uit de Nederlandse modegeschiedenis van 1900 tot 2015 voorbij.

Waar in de tentoonstelling de nadruk ligt op de jaren 1885-2015, biedt de publicatie meer diepgang en gaat deze verder terug in de geschiedenis. De publicatie is chronologisch opgebouwd, waarbij aan elk hoofdstuk een case study, ook wel ‘ode’ is toegevoegd. In zo’n ode wordt ingezoomd op een specifiek onderwerp of een bepaalde couturier. Het boek start met een hoofdstuk over de zeventiende eeuw, waarbij het gebruik van zwart uitgebreid wordt behandeld. In het tweede hoofdstuk over de achttiende eeuw wordt op een speelse wijze het verschil benadrukt tussen de Franse en Nederlandse mode. Aan de hand van een fictieve correspondentie tussen twee Françaises in Nederland en Frankrijk komen de verschillen in het modebeeld aan bod.

Het derde hoofdstuk behandelt de negentiende eeuw, een eeuw waarin het nationaal denken belangrijker werd en is geprobeerd het ‘Nationaal Kostuum’ in de mode te laten raken. Toen België in 1830 onafhankelijk werd, ontstond er onder de ‘oud-Nederlandsche’ bevolking een golf van nationalistische gevoelens. Als onderscheidend kenmerk van de nationale vrouwenkleding stelde modetijdschrift Euphrosyne de ‘tunica’ voor. Dit was een tuniekachtige overjapon die werd geassocieerd met de lange jakken die Hollandse vrouwen in de achttiende eeuw droegen en die inmiddels kenmerkend was geworden voor provinciale klederdrachten. Een ander nationaal mode-item was de ‘Jacobamuts’ of ‘koninginnemuts’.  Dit was een schelpvormig hoofddeksel vernoemd naar de vijftiende-eeuwse gravin Jacoba van Beieren. Ook keerde de Nederlandse vlag terug in hoedengarneringen en ceintuurs. In de pers werd het nationale kostuum over het algemeen goed ontvangen. Toch was lang niet iedereen te spreken over de nationale kledij en werd er een kritisch pamflet uitgebracht waarin onder meer stond beschreven dat de tunica helemaal niet zo’n Hollandse oorsprong had. Een jaar na de oprichting van Euphrosyne werd het blad opgeheven. Zoals critici al voorspelden, heeft de nationale klederdracht het niet kunnen winnen van de zucht naar Franse modes, die voor velen superieur bleven aan alles wat Nederlandse handen konden voortbrengen.

In de hoofdstukken die hierop volgen worden telkens enkele decennia behandeld vanaf de late negentiende eeuw tot het begin van de eenentwintigste eeuw. De mode kwam in een stroomversnelling. In de negentiende eeuw maakte de overdadige mode van het ancien régime plaats voor een meer  ‘democratisch modebeeld’. Mannenkleding bestond uit maatpakken van wollen stoffen met mooie details en accenten, vrouwenkleding werd minder opzichtig. De mode bleef gericht op Parijs. Wie het zich kon veroorloven, kocht kleding in Parijs. Catalogi werden de wereld ingezonden inclusief bestellijsten en Amsterdamse couturiers en hotels organiseerden soms presentaties. Belangrijk was de komst van modehuis Hirsch in 1882 in Amsterdam. Hier kon de welgestelde Nederlandse vrouw niet alleen de originele Parijse couture bestellen, maar ook exclusieve modestoffen en accessoires en eigen ontwerpen van de firma Hirsch. Toen Hirsch in 1912 opende in de nieuwe locatie aan het Leidseplein in Amsterdam ging dat gepaard met een modeshow, de eerste in Nederland. Voortaan werden elk seizoen dergelijke modeshows georganiseerd. In het begin van de twintigste eeuw was de mode vooruitstrevend en in de jaren 1920 haalde de mode het streven van de reformbewegingen naar meer bewegingsvrijheid in. Rokken en jurken werden korter. Vanaf eind jaren 1920 veranderde het ‘anoniem ontwerpen’ ook langzaam in Nederland. In het naoorlogse Nederland werd het klimaat voor de opkomst van zelfstandig werkende couturiers die hun werk onder hun eigen naam verkochten gunstiger. Toen Amsterdam in de jaren 1970 zich als ‘vrije’ stad ontpopte waar alles kon, vestigden veel modeontwerpers zich in de Nederlandse hoofdstad. Amsterdam werd een modestad. In de jaren 1980 kwam veel Nederlandse mode tot bloei, zelfs in het buitenland met Van Gils en Oilily. Ook belangrijke couturiers drukten hun stempel op de jaren 1980, ze werden ‘de grote vijf’ genoemd: Frans Molenaar, Frank Govers, Edgar Vos, Rob Kröner en Max Heymans. Sindsdien treedt Nederland steeds meer naar buiten met eigen modeontwerpers. Zo vestigden in Parijs de zogenaamde Cri Néerlandais bestaande uit Pascal Gatzen, Marcel Verheijen, Lucas Ossendrijver, Victor Horsting en Rolf Snoeren. Deze laatste twee zouden in de daaropvolgende jaren uitgroeien tot de wereldberoemde ontwerpers Viktor & Rolf. De Nederlandse ontwerpers zijn nog steeds erg actief op het wereldtoneel al is de modewereld wel veranderd. Tot een aantal jaren terug waren de hoofddoelen voor beginnende ontwerpers het verkrijgen van verkooppunten en het halfjaarlijks presenteren van nieuwe collecties. Dat is tegenwoordig niet meer realistisch en relevant. De hedendaagse modeontwerper zet vooral in op uitbundigheid, innovatie en opvallend materiaalgebruik. Twee keer per jaar showen is geen vanzelfsprekendheid meer.

Door de geschiedenis van de Nederlandse mode onder de loep te nemen, merk je als lezer dat een aantal zaken kenmerkend zijn voor de Nederlandse mode. Zo blijkt dat opvallend aan de Nederlandse mode is dat hierin een voorliefde voor zwart en wit valt te herkennen, net als het gebruik van klare lijnen zoals bekend van Piet Mondriaan. Ook bevat de mode soms humor door de toevoeging van speelse elementen. Daarnaast is Nederlandse mode vaak erg veelkleurig en schreeuwerig, denk bijvoorbeeld aan de ontwerpen van Fong Leng. Vanaf 1972 trad Mathilde Willink op als levende ‘reclamezuil’ voor de kledingontwerpen van Fong Leng. Deze bezorgde Willink tot haar dood toe haar extravagante creaties, die exotische namen droegen als ‘Chinese daktuin’, ‘Woeste hoogte’ en ‘Paradijsvogel’.

Nederland is een land met erg veel creativiteit, dit is in het buitenland ook niet onopgemerkt gebleven. Vooral ontwerpers met een sterke eigen stijl, zijn erin geslaagd om boven het maaiveld uit te steken en zich een stevige positie te verwerven. Zo hebben klinkende namen als Viktor & Rolf, Iris van Herpen en Jan Taminiau ons land duidelijk op de kaart gezet als eigenzinnig modeland. Deze en nog vele andere ontwerpers komen in zowel het boek als de tentoonstelling uitgebreid aan bod. De Nederlandse mode is volwassen geworden, zoals directeur van het Gemeentemuseum Den Haag Benno Tempel in het voorwoord stelt. De publicatie en expositie presenteren dit op een prachtige wijze, waarbij de aandacht voldoende uitgaat naar de grote ontwerpers, zonder kleinere namen te vergeten. Het boek en de tentoonstellingen dragen dan ook met recht de titel Ode aan de Nederlandse mode.

Vera Weterings

De tentoonstelling Ode aan de Nederlandse mode is tot en met 6 februari 2016 in het Gemeentemuseum in Den Haag te bezoeken.