Recensent: Wouter van Dijk
Jeroen Bosch. Hemel, hel, Johanna Klein
Uitgeverij Lecturis, z.p. 2015
ISBN: 978-94-6226-104-4
Gebonden, rijk geïllustreerd in kleur, met literatuurverantwoording
240 pagina’s
€29,50
De Tuin der Lusten ontrafeld
Waar veel boeken over Jeroen Bosch een selectie van zijn werk onder de loep nemen, of zelfs een poging wagen het hele oeuvre aan beschrijving en verklaring te onderwerpen, daar beweegt kunsthistorica Johanna Klein zich in juist tegengestelde richting. Haar boek over Bosch richt zich vrijwel uitsluitend op zijn meest beroemde werk: de Tuin der Lusten. Het boek is in grote mate gebaseerd op het in 2011 verschenen The Land of Unlikeness. Hieronymus Bosch, The Garden of Earthly Delights van hoogleraar Kunstgeschiedenis prof.dr. Reindert Falkenburg. Dit boek is echter gericht op een academisch publiek en daarom is door Klein samen met de uitgever en Falkenburg besloten tot de publicatie van een versie gericht op het grote publiek. Aangezien veel historische en kunsthistorische kennis van de laatmiddeleeuwse Nederlanden en het Bourgondische hof nodig is om de these van Falkenburg te volgen, heeft Klein voor elk hoofdstuk een passage toegevoegd die de lezer deze benodigde voorkennis aanreikt. Naast een indrukwekkende studie van het enkele drieluik vormt het boek mede daardoor ook een waardevolle geschiedenisles over de vijftiende- en vroege zestiende-eeuwse Nederlanden.
Zoals gezegd richt het boek zich specifiek op het magnum opus van Bosch: de Tuin der Lusten. De publicatie is zeer uitgebreid, hij biedt veel context over de tijd waarin de Tuin gemaakt is, Bosch’ woonplaats, het laatmiddeleeuwse schildersbedrijf en de hoofse cultuur waarvoor het werk waarschijnlijk geproduceerd is. Toch zijn er in een enkel geval opvallende slordigheden in het boek waarneembaar, waardoor het lijkt alsof de auteur zelf weinig afweet van haar onderwerp maar vooral andere schrijvers aanhaalt. Dit zou ermee te maken kunnen hebben dat Klein zich grotendeels baseert op Falkenburgs boek en zelf minder met de materie vertrouwd is. Een voorbeeld is het moment waarop Klein aangeeft hoe ongelukkig de term ‘Vlaamse primitieven’ is gekozen voor de groep schilders die Bosch onmiddellijk voorafging, omdat deze schilders “juist ongelofelijke vaklieden” waren en dus beslist niet primitief. De benaming ‘primitieven’ slaat echter niet op de kwaliteit van het werk van de schilders, maar op het feit dat ze de eerste lichting schilders uit de Nederlanden waren die als samenhangende groep met veel onderlinge gelijkenis en vergelijkbaar hoog niveau bekend waren.
Dan nu waar het uiteindelijk om gaat; de interpretatie van het drieluik zelf. Kleins, en Falkenburgs, interpretatie van de Tuin draait om de centraal geplaatste fonteinen op twee van de panelen. Deze vertegenwoordigen in zekere zin een ‘levensboom’, zoals bekend uit heidense pre-christelijke sjamanistische geloven, maar wel één met negatieve connotaties. De boom doorkruist namelijk de boven- en onderwereld en verbergt door zijn fraaie uiterlijk in de bovenwereld eigenlijk zijn helse oorsprong. De uitstraling van de fontein op het linkerpaneel lijkt positief maar op het eerste gezicht verborgen details maken de kijker de negatieve lading duidelijk. De mens wordt gelokt en verleidt door de op het oog fonkelende pracht van de fontein, zoals de duivel altijd op de loer ligt de tot zonde geneigde mens te verleiden. Wanneer je op een bepaalde manier kijkt naar de roze fontein op het linkerpaneel verandert het middendeel van de hybride gevormde fontein in een vervaarlijk grijnzende tronie. De steenklomp in het water waaraan de fontein ontspruit, zou ook zo een verbeelding van de hellemuil kunnen zijn, een veelvoorkomend motief in laatmiddeleeuwse boekverluchtingskunst. Daarmee raken we aan het belangrijkste thema van het drieluik volgens Klein, namelijk de misleiding, die de krachten van het kwaad in staat stelt de mens naar zijn ondergang te lokken. Op het eerste gezicht lijken het linker- en middenpaneel paradijselijke oorden, maar wie goed kijkt ziet her en der al verontrustende taferelen; gewelddadige dieren, vertwijfelde personen en bovenal onnatuurlijke zaken. En deze onnatuurlijkheid verwijst naar het kwaad. De rotsformaties aan de rand van de wereld op de buitenluiken van het drieluik zijn hiervan al een voorafspiegeling, de vreemde amfibieën en gedrochten uit en rond het water op het linkerpaneel behoren ook hiertoe, evenals vele scenes op het middenpaneel. God schiep de aarde, en alles wat hij maakte moest zoals het moest zijn, de wereld naar Gods wens was in evenwicht. De duivel en het kwaad zorgen voor een verstoring van dat evenwicht. De natuurlijke orde der dingen, zoals God het bedoelt had, wordt dan ook verstoord door het kwaad en de duivel. Onnatuurlijkheid, abnormaliteit, kortom, het afwijken van de norm was in Bosch’ tijd geen gewenste situatie. Mensen die anders waren dan anderen werden al gauw als verdacht gezien en op het oog onverklaarbare aandoeningen het werk van duistere krachten. Bijgeloof tierde welig, en angst en haat voor vreemdelingen was wijd verbreid. Met het afbeelden van de verstoring van de natuurlijke orde der dingen, het afwijken van wat ‘normaal’ was, kortom het ‘ongelijke’ in de taferelen die hij schilderde, gaf Bosch de toeschouwer een blik op het kwaad. Het was wel zaak goed te kijken, want net als in de echte wereld vermomt het kwaad zich, en verbergt zich soms achter een façade van pracht en praal zoals in het geval van de roze fontein en de hellemuil bezaaid met edelstenen. Deze sterk vereenvoudigde samenvatting van wat in het boek het hoofdmotief zou blijken waaromheen het thema van het drieluik gebouwd is, doet natuurlijk geen recht aan de zeer uitgebreide en vaak goed onderbouwde voorbeelden waarmee Klein haar verhaal staaft. Het zou echter ondoenlijk zijn op deze plaats het gehele betoog te vangen, aangezien in het boek bijna 250 pagina’s gewijd zijn aan de verklaring van het drieluik.
Klein brengt in haar boek een enorme hoeveelheid aanwijzingen te berde die haar conclusie moeten ondersteunen dat het drieluik gediend heeft als moraliserend discussiestuk in hoofse kringen. Deze grote hoeveelheid aanknopingspunten zorgen ervoor dat het de lezer geregeld duizelt maar kan niet verhullen dat sommige verklaringen wel erg vergezocht lijken, zoals het motief van het omgekeerde spiegelbeeld dat volgens Klein te zien is in de rots met amfibieën op het linkerpaneel. Dit zou Adam voorstellen die slaapt, een verwijzing naar zijn blind zijn voor de valse natuur van de roze fontein, zoals die even hiervoor al ter sprake kwam. Toch heeft Klein voor elke aanname, hoe vergezocht ook, een aantal verklaringen uit de middeleeuwse religieuze symboliek paraat om haar veronderstellingen te staven. Probleem is echter dat de middeleeuwse symboliek zo rijk is dat je er ten alle tijden alle kanten mee uit kunt, en daarbij vaak tegenstrijdig kan zijn. Men moet er dus voor waken zich te verliezen in het uitleggen van alle ‘verwijzingen’ naar het eigen idee. Dit is waar Klein af en toe in lijkt te vervallen, al klinken veel van haar verklaringen op zichzelf plausibel. De stelling dat de Tuin bedoeld was voor een intellectueel onderlegd adellijk publiek weet ze overtuigend te verdedigen. De theorie van de ongelijkheid en het kwaad dat daarmee samenhangt, is goed onderbouwd vanuit zowel de religieuze denkbeelden en theorieën als de culturele en maatschappelijke situatie in de late middeleeuwen. Hoewel de auteur de voorbeelden die haar stelling moeten ondersteunen er soms misschien wat teveel met de haren bijsleept, blijft de uiteindelijke conclusie van het boek over doel, functie en symboliek van de Tuin der Lusten overeind. Een intrigerend boek, dat ongetwijfeld zelf ook stof tot veel discussie zal zijn.
Wouter van Dijk
Pingback:
Jheronimus. De wegen naar hemel en hel, Gary Schwartz |
Pingback:
Meesterwerk | Masterpiece. Jheronimus Bosch, Till-Holger Borchert |